159 ten hunne consenten voor aanschaffing van geschut en andere nood zakelijkheden zouden aanzuiveren (1). Staat van oorlog voor 1686. Op den bij petitie van 3 December 1685 aangeboden staat van oorlog voor het volgende jaar, met een summa grossa van 776.90709, waren de 200 man voor de West-Indische Compagnie wederom op Holland, Zeeland en Groningen gerepartieerd„Ende naedemael de West-Indische Compagnie jegenwoordigh nogh niet in staat is omme „uyt liaere Incompsten te betaelen de Militie, dewelcke tot de secu- „riteyt van de plaetsen in het district van haer octroy noodigh is, ,,soo geeven Syn Hoogheyt, Syne Furstelijcke Doorluchtigheyt (2) en „de Raedt van State U Ho.Mo. in bedencken off niet aen de voorsz. „W. I- C. wederom voor den tijdt van acht jaaren behoorde te worden „geaccordeert, soodanighe somrne van penningen daeruijt de voorz. „Compagne twee hondert man in voegen als voor desen soude connen „onderhouden". Overigens leverde de staat van oorlog geen verschil met de vorige troepensterkte, verder enkele wijzigingen in de trakte menten zoo was het luitenant-kolonelstractement van den kolonel titulair Menno van Coehoorn, commandant van het Priesche regi ment van prins Hendrik Casimir, van 80 per maand tot 200 ver hoogd; nieuw kwam daarop voor een maandelijksch traktement op Holland ad 33368 ten behoeve van den keurprins van Branden burg, den lateren keurvorst Frederik III, kleinzoon van prins Fre- derik Hendrik van Oranje. Bij de ingekomen consenten verantwoordden de Staten van Zeeland hunne nalatigheid in de recruteering: omdat zij „de saecken ter zee „niet connen zien verloren gaen", moesten zij zich zelf helpen, aangezien door de landprovinciën „aen de admiraliteyten alsnoch geene middelen „werden verstrekt en gegeven om de ordinaire oorlochssaecken ter zee „te connen becostigen". De Staten van Friesland uitten hunne ver wondering over de. repartitie op Zeeland van de drie compagnieën in Suriname „daer hetselve eijlandt, (sic) niet meer aen opgemelte provin cie, maer aen particulieren is toebehoorende"zij weigerden de 200 man voor de West-Indische Compagnie ,,'t welcke nademael niet „anders is als een gratificatie van een particuliere compagnie"; ook hieven zij zich kanten tegen het overgroot aantal op de andere provin ciën gerepartieerde, gereformeerde officieren. De Staten van Groningen hadden niet gerecruteerd, omdat zij daarin geenszins hadden gecon senteerd, wel in de vroegere recruteeringen van 1665 en 1672: toen was „effectivelyck hetaelt boven haer quote, welcke meerder betaling „deselve naermaels noyt is geworden gevalideert"overigens misten (1) Res. H. 8, 20 December, Res. Gron. 22 December 1684, Res. S.G. 6, 20, 26 Januari, 18, 19 April, 3, 4, Mei, 1 Augustus 1685. Zie Aanteekening N° 35. (2) Prins Hendrik Casimir.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1940 | | pagina 179