167 plaats van barakken of iets dergelyks ter beschikking te stellen, het geen op 30 Mei te Nijmegen aanleiding gaf tot groote verbittering tus- schen burgers en militairen, die „met de anderen handtsgemeen" wer den. In 1677 veroorzaakten zes compagnieën van het regiment Mackay onlusten te Bommel, waar de soldaten de serviespenningen van de bur gers afvorderden. Gelderland vroeg om op' den staat van oorlog voor 1679 en herhaalde zulks te vergeefs elk volgende jaar het volle serviesgeld uit te trekken „off dat andersints de militie, in guarnisoe- „nen werdende geleyt, sal werden geordonneert om op halff servis haer „logementen te soecken"; de burgers waren tegen half geld voor huis vesting niet te vinden (1). Breda geraakte in 1673 overkropt van bezet ting, zoodat voor een groot gedeelte geen inkwartiering was te vinden; men achtte daarvoor 300 barakken noodig, doch de Raad van State stond slechts de middelen voor 200 toe, onder beding dat de stad daarvan 100 voor haar rekening nam en voor de kosten van het geheele aantal een leening van 35.000 tegen 4 sloot. Aangezien de stad nog ruim 150.000 serviesgeld te vorderen had, kwam de leening ten laste van het kantoor van den ontvanger-generaal. In afwachting van den ba- rakkenbouw kampeerden verscheidene regimenten in de hoorn- en bolwerken, ook in het ruwe wintergetijde (2). Te Grave, waar in 1677 het cavalerie-regiment Burum in garnizoen kwam, werd uit overweging dat „de groote Ruyters corpsduguarde voorleden winter onder de „voet gewaijt sijnde, de materialen door de heeren haer Ed. Mo. gede puteerden waeren vercocht.," de gouverneur gemachtigd „omme „de capel op t casteel ende die vande Bagijnen te doen repareren, „van kribben en ruyven mitsgaders een pannedak als andersints naer „behooren voorsien ten fine als vooren, mits niet excederende de som- „ma van ses hondert gulden" (3). In 1679 liep te Bergen-op-Zoom het in 1661 met den Raad van State voor 20 jaren gesloten tractaat binnen korten tijd af; de magistraat kreeg vergunning om gedurende het eerst volgende jaar 25% van de gemeene middelen binnen de stad voor be taling van serviesgeld te besteden, tegen afstand van verschillende vorderingen (4). Te s-Hertogenbosch kon met een gering serviesgeld worden volstaan; in 1678 bedroeg dit drie stuivers per man en per week (5). Te Maastricht deed in 1682 de burgerij beklag, dat, betref fende de logeering, „de vermogenste ofte met officieren weynich, ende „de minderen verre boven haer vermogen belast wierden". De magis traat van Staatsche zijde voerde een meer rechtvaardige regeling in, waarbij men „alle de huysen aldaer, uytgesondert die welcke te cleyn „ende te geringh waren om billetteringe te dragen, bij provisie reelyck „soude belasten met twee soldaten", de overschietenden zouden by de (1) Res. S.G. 12 April, 4 Juni 1675, Res. R. v. St. 25 Juni 1677, Res. S.G. 22 October 1678. (2) Ros. S.G. 17, 22, 31 Augustus, 25 September, 11, 15 December 1673. (3) Res. R. v. St. 9 October 1677. (4) Res. R. v. St. 6 Mei 1679. (5) Res. R. v. St. 21 December 1678.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1940 | | pagina 187