169 potent waren, geappointeerd konden worden. Het lot van zonder on derstand ontslagen soldaten was zeer beklagenswaardig, wat mede blijkt uit een verzoek van Holland aan de Staten-Generaal om orde te stellen „ten eynde de verminckte soldaten ende alderhande soorten „van Bedelaers vande straten mogen werden geweert, op dat onder „anderen de Leden van Haer Ho. Mo. vergaderinge mitsgaders van den „Raedt van State ende der Generaliteits Reecken Camer ende hare „respective Suppoosten ende Bedienden de voorschreve straten on- gemolesteerd moge passeren ende repasseren". Een rekest van kapi tein Willem de Rechteren van Hemert om ondersteuning voor vier impotente soldaten „t eenemael onbequaem den Lande eenige dienst te „konnen doen", beantwoordden de Staten van Zeeland, dat alvorens te beslissen, de vier mannen „in 't gesicht van haer Edel Mogenden" moesten zijn voorgesteld. Een ander oud, impotent soldaat, Evert van Buirick, die 30 jaren bij de garde van prins Frederik Hendrik had gediend, kreeg van de Staten van Holland twee ponden Vlaamsch (1). c. Beëediging van officieren. Nieuw aangestelde of bevorderde officieren moesten te 's-Gravenha- ge in handen van den Raad van State den eed of eeden komen afleg gen, alvorens hunne commissie te kunnen ontvangen; slechts bij hooge uitzondering kon dit elders geschieden in handen van een gevolmach tigde. In 1674 deed George Landtman te 's-Gravenhage voor de officieren van het regiment van hertog Rudolf Frederik van Holstein-Nor- burg, die wegens den oorlogstoestand moeilyk zelf konden overkomen, „in derselver sielen den eedt, ten sulcken effecten als off sij denselve „personel hadden gedaen In 't vervolg werd van deze wijze een druk gebruik gemaakt, tot in 1676 de Raad van State voorschreef, dat „Int „toecomende niemand toegelaten sal werden tot het doen vande eedt „in de ziele van eenige officieren, tenzij deselve in campagne offte el- „ders tot s Landts dienst sijn, ende dat sy sonder ondienst vanden „Landen in persoon niet en konnen overkomen". Ten einde het onder hands verhandelen van militaire ambten tegen te gaan, voerden de Staten van Holland in 1675 weder den eed van zuivering in, waarbij de beëedigde moest verklaren van geen giften, gaven of geschenken te hebben afgedragen, tenzij met vergunning van Zijn Hoogheid, in welk geval een gedeelte bestemd bleef voor de weduwe of kinderen van den vorigen titularis. Pogingen om de maatregel algemeen voor de gene raliteit toepasselijk te maken, faalden (2). So! 5eS' H' 5 April 1B75' Res- S-G- U, 12 Januari 1077, Res. Zeel. 20 September 1636. (o) Res. R. v. St. 12 Mei 1674, Res. H. 26 Maart, Res. S.G. 28 Maart 1675, Res. R. v. St. 17 December 1676; G.P.B. III 188, 190, V 97.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1940 | | pagina 189