8 Quartier Generael aengaende het ivisselen ende rant9oeneren der Ge- „vangens", op '26 Mei 1673 gesloten tusschen Francois Henri de Montmorency- Bouteville, hertog van Luxemburg, als gemachtigde van zijn Allerchristelijkste Majesteit en graaf Willem Adriaan van Hornes namens Hunne Hoog Mogenden en den prins van Oranje. De ontslagen gevangenen van de koninklijke legers moesten naar Utrecht, die van Hunne Hoog Mogenden naar Gorinchem gezonden werden. Op 30 Mei 1675 werd dit tractaat vernieuwd. (1) Prins Willem III greep met vaste hand in tot handhaving eener strenge discipline, gegrond op behoorlijke behandeling en geregelde betaling. Veel viel daarin te verbeteren; het goede werk vorderde slechts langzaam, hoofdzakelijk belemmerd door achterhouding van de consenten, zelfs weigering van posten door de bondgenooten. Zijn Hoogheid vond krachtigen steun bij de Staten van Holland. Het zuider kwartier droeg den prins 240.000, het noorderkwartier 60.000 af voor betalingen aan de militie ter repartitie van de provincie. Ook drong de Prins sterk aan op de benoeming van een thesaurier-generaal, overwegende „dat Syn Hoogheydt daer door te bequaemer gelegent- „heyt soude konnen hebben om door derselve Thesaurier te doen ob serveren verscheyde goede ordres op het stuck van de betaling van 's „Landts Militie, te doen hooren de klachten die S. H. daeromtrent „dagelijcks voorquamen, de Capiteynen ende officieren te houden „tot het presteren van hare capitulatien ende verdragen, midtsgaders „tot het observeren van de ordres op het stuck van de Monsteringe „gesteldt, ende dat S. H. althans daer omtrent niet soo wel konnende „doen vigileren, vermidts die voorschreve Saecke niet den een, maer „aen verscheyde persoonen gedemandeert ware." Op 17 Maart arres teerde Holland een reglement, volgens welk de officieren niet langer bevoegd waren om een solliciteur voor hunne compagnieën te kiezen, maar verplicht om zich te bedienen van aangewezen solliciteurs die voortaan „Directeurs van de betaling der Militié te Lande" zouden heeten. Daarop volgde een „Plackaet op 't stuck van de Monsteringe, „tot voorcominge van alle frauden in het compleet houden van de „Compagnieën". De Staten Generaal gaven hunne verwachting te kennen, dat de bondgenooten een en ander zouden navolgen. (2) Strenge maatregelen waren zeer noodzakelijk. Bij de monstering waren meer malen de officieren afwezig, waren de compagnieën voltallig gemaakt met passevolanten. De plakkaten van 7 Februari en 19 April verboden (1) Res. S.G. 10, 29, Mei 1673; pamflet N° 10717, G.P.B. III 191 dd. 30 Mei 1075. De her tog van Luxemburg had dezen titel in 1661 aangenomen na zijn huwelijk met Magdalena, erfdochter uit den huize Luxemburg-Piney. (2) Res. H. 8. 9. 17 Maart, 7 November, Res. S.G. 28 Juli, G.P.B. III 171 dd. 17 Maart, III 177 dd. 19 Juli 1673; voorts G.P.B. III 168 dd. 18 September 1672, III 173 dd. 19 Maart, III 177 dd. 19 Juli 1673, III 181 dd. 16 Februari, III 188 dd. 29 December 1674, III 196 dd. 27 Juli. 7 December 1675, 2 Januari, III 197 dd. 13 Maart, III 198 dd. 4 April 1676, Ree. I Num 64 dd. 30 Juni 1681, Num 8 dd 27 Januari, G.P.B. IV 174 dd. 9 October 1688.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1940 | | pagina 28