9 aan de kapiteins om soldaten van andere compagnieën in dienst te nemen en bedreigden met lijfstraffen, zelfs met den dood, bij gebruik van mortepayen. Tegen laatst vermeld plakkaat werd vooral gezondigd door kolonel Louis-Francois de grijsperre. Bij monstering van zijn regiment bleek 't niet alleen, hoe ruim hij gebruik maakte van morte payen, maar ook, dat hij alle de te zijner beschikking gestelde betrek kingen verkocht. Ingevolge uitspraak van den krijgsraad onderging hij op 13 November 1673 de doodstraf met het zwaard (1). Andere, m genoemd jaar uitgevaardigde plakkaten verboden het overgaan m vreemden dienst, het plegen van ongeregeldheden en geweld, waarbij de op heeterdaad betrapten zonder vorm van proces werden opge knoopt, mede toepasselijk op de zich in de Republiek bevindende Spaan- sche soldaten, voorts het „vloecken, sweren en 't profaneren van Godts naem in't Leger (2)". Voor het zieleheil van den soldaat verleende de Raad van btate acten aan zeven predicanten „omme in campaigne geemployeert te werden" (3) Ook de verpleging van zieken en gewonden nam men bijzonder ter harte. Holland bestemde vier stuivers daags^ voor ver pleging van eiken soldaat in een gasthuis, droeg aan Dr. W illrm van Straten de inspectie op van de gasthuizen te Gouda en Schoonho ven, en drong bij de Staten-Generaal aan op het ontwerpen van een reglement tot voorkoming en herstel van zieken onder 's lands militie. Ben dusdanig reglement werd op 11 December door Hunne Hoog Mogenden gearresteerd. Voortaan moesten bij een leger te velde aan wezig zijn twee of meer doctoren, elk met een „bequaem apothekers „knecht", twee chirurgijns, voorzien van „plaisters, linnen, noodige „medicamenten ende instrumenten", en bij elk regiment een chirurgijn met veldkist, waarin medicamenten en behoeften. Een intendant ver zorgde de administratie. Te velde moesten eenige huizen of tenten ter verpleging worden ingericht, met behoorlijke nachtligging, en af zondering van lijders aan besmettelijke ziekten, alles onder toezicht, van een hospitaalmeester met de noodige oppassers. De patiënten werden met wagens, karren, schepen en schuiten van het veld naar de gasthuizen vervoerd. Verminkten kregen recht op vergoeding voor het verlies van ledematen (4). Amsterdam wierf, behalve de voor het leger te Alphen bestemde 60 man, nog vier compagnieën van 80 man en 1800 matrozen tegen 10 stui vers daags, de officieren medegerekend. De Prins kon over hen beschik ken, mits bij diensten buiten de stad, ten koste van den Lande. Voorts stelde de stad doeltreffende bepalingen voor aangaande de werving (1) Res. S.G. 2 Januari, G.P.B. III 170 dd. 7 Februari, III 173 dd. 19 April 1673. Pamflet (2) G.P.B. III 242 dd. 10 Maart, III 179 dd. 21 en 24 Juli, III 180 dd. 8 Augustus, III181 dd. 14 October, VIII 155 dd. 20 November 1673. (3) Res. R. v. St. 15 Juni 1673. (4) Res. H. 14 Februari, 30 September, Res. S.G. 17, 22 Augustus, 11 Decembei, G.P.B. III 226 dd. 24 April, III 182 dd. 11 December 1673. Zie voorts Hoofdstuk IX.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1940 | | pagina 29