288 De frontieren in Staats-Vlaanderen verkeerden in 1678 ,,'t sedert ,,de conqueste van Gendt ende het Port Roodenhuysen door den „Coningh van Vranckrijck in een becommerlijcken staedt". Herstel van het fort Moerschans kon geen uitstel leiden; 't geschiedde naar het ontwerp van Meynard de Perceval, commandeur van Hulst, met een begrooting van 5000. Zoowel daar als voor het in staat van verde diging brengen van Sas van Gent had zich een groot aantal soldaten opgegeven, doch zij ontvingen geen betaling en hun ijver ging te niet. Geen der frontieren was „volkomentlijck geprovideert van kruyt, „loot, lonten, schoppen, spaden, sparren en deelen", er was „groot „gebreeck van affuyten en raderen van het canon, in dier voege dat tot „Philippine drie affuyten bequaem waeren om dienst te doen, op fort „Moerspeuy niet meer als drie of vier Isere stucken canon, seer qualyck „gemonteert". Op alle aanvragen moest de Raad van State bekennen, dat in de generaliteits-kas geen penning, in 's lands magazijnen geen voorraad aanwezig was. Van Zeeland, de meest belanghebbende voor veilige grenzen, was niets te wachten. Met de uiterste inspanning zette men de werkzaamheden voort, doch hoe kon 't anders op zeer gebrekkige wijze (1). Ten opzichte van de werken en magazijnen van de belangrijke ves tingen in Staats-Brabant was't niet veel beter gesteld. De bondgenooten betaalden eenvoudig niet (2). De petitie tot den staat van oorlog voor 1679 stelde de aanbieding van extra-petities in uitzicht: de eerste dd. 14 Januari vroeg 75.000 voor onderhoudswerken, de tweede dd. 6 Maart 425.000 voor het aanbrengen van veranderingen of het maken van nieuwe versterkingen, met name te Arnhem, Zutphen, Deventer, Zwolle en Kampen. Gedeputeerden moesten overal denoodige opruimingen van tuinen en huizen in de verboden kringen opnemen, terwijl gouverneurs en commandeurs bevel ontvingen om in persoon daarbij tegenwoordig te zijn. De consenten voor de 75.000 kwamen van alle provinciën spoedig binnen; aangaande de grootere som op perden Friesland en Groningen bezwaren en verleenden pas toestemming in de laatste maand van het jaar (8). Betreffende de werkzaamheden gedurende 1679 valt het volgende op te merken. De werkzaamheden te Breda geschiedden door de soldaten van het garnizoen in October versterkt door een uit Hasselt gekomen regiment, tegen een dagelijkschen bijslag van 3 stuivers voor den ruiter bovendien 1 stuiver, des winters 3 stuivers, voor zijn paard. Met het toezicht waren belast twee ingenieurs tegen 45, een onder-ingenieur tegen een halven dukaton, twee werkbazen tegen 110 daags. De soldaten (1) Res. S.G. 12 Juni 1677, Res. R.v. St. 28 Maart, 22, 27 April, 7, 27. 28, 31 Mei, 29 Juni, 16 Juli, Seer. Res. S.G. 30 Maart 1678, Res. S.G. 23 Januari 1679. (2) Seer. Res. S.G. 14, 25 Maart 1678. (3) Res. R. v. St. 6, 14 Januari, 6 Maart, 10 October, 8 December, Res. S.G. 25 Augustus, 30 September 1679.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1940 | | pagina 308