289 werden buiten de Ginneker-poort ondergebracht in 600 hutten of barakken lang 12, breed 8 voet de paarden in 200 stalhutten; ter beschikking waren 150 kruiwagens, 2000 spaden, 1000 schoppen, 5 pompen om het water uit de grachten te werken. De herstellings kosten van 8 groote houten ponten tot vervoer van Dordrecht naar Breda van 40 blikken ponten, 36 kleine ponten en ander brug materieel kwamen mede ten laste van de penningen voor de fortificatiën bestemd. Aangezien Friesland en Groningen in de groote post nog niet hadden geconsenteerd, de andere provinciën daarna niet genegen waren met voorschotten voort te gaan, vreesde men in October het werk wegens gebrek aan fondsen te moeten staken, al mocht 't onverantwoordelijk heeten „dat men tot de uytterste schaede en oneere de voorschreve „militie stil ende ledicli tot Breda soude laten leggen ende de fortifi catie wercken aldaer aengevangen ten halve laten steecken en de plaetse „alsoo in plaets van te versterken maer soude verswacken" (1). Prins Willem beval, dat dit jaar aan de fortificatiën te Kampen 200 soldaten zouden arbeiden tegen 3 stuivers boven hun soldij. Het uitblijven der consenten van Friesland en Groningen veroorzaakte, dat daarvoor geen geld was te vinden. De steenwerken te Grave kwamen ten laste van de gemeenschap, de aardwerken moesten bekostigd worden door Megen, Ravestein en het kwartier van Maasland, de werken te Maastricht uit de inkomsten van de Landen van Overmaze. De moeren omtrent Staphorst, Rouveen, Ommerschans en Coevorden waren door „eenige „baetsoeckende menschen voor een gedeelte drooggemaakt en gebracht „onder culture"; ze moesten tot den vroegeren toestand worden terug gebracht en de commandeurs van Zwolle, Hasselt, Coevorden, Bour- tange en Ommerschans hadden te zorgen voor de bestendiging (2). Gecommitteerden van Friesland en Groningen hadden op 7 Juni 1651, ter vervanging van het reglement van 1629,. een nieuw samenge steld „raakende het onderling onderhoud der naburige vestingwerken", waaraan de Staten van Friesland op 11 Maart 1652 hunne goedkeuring verleenden. Volgens het nieuwe reglement zoude in de opengevallen commandementen van de fortressen Bourtange, Bellingwolde, Lang- akkerschans en Leeroord beurtelings door eene der beide provinciën worden voorzien. Tegen het einde van 1679 consenteerden de twee provinciën slechts voorwaardelijk in de posten voor fortificatiën op den staat van oorlog. De staten van Friesland eischten dat het aandeel der provinciën „volgens voorige practijcque ende oude observantie „werde gelaten tot haer Ed. Mo. directie ende op derselver dispositie „geconverteert, niet alleen tot onderhout vande naestgelegene fron- tieren van Wedde en Westerwoldingerlandt, maer oock specialyck „tot het ruineren vande passagien gelecht door de moerassen, welke „door het afftappen van twater tot groot nadeel van deze provincie (1) Res. R.v. St. 2, 3, 10, 21, 23, 29 Mei, 2 Juni, 16 October, Res. S.G. 25 Augustus 1679. (*2) Ros. R. v. St. '21 Moi, 6 Juni, 1 Augustus, 16 October, Res. S.G. 17 Augustus 1679. VI 19

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1940 | | pagina 309