290
„principalyck aen de Overijsselsclie kant van tijt tot tijt sijn uytge-
„droocht, ten eynde de wegen aldaer, gelijck in voortijden wederom
„onbruyckbaer ende impassabel gemaeckt sijnde, de provincie van
„Vrieslandt andersints voor een ijegelijck open leggende daer door van
„alle onverhoopten overval mach worden bevrijt ende gesecureert".
Groningen eischte dat van haar aandeel 6000 zouden besteed worden
voor de stad, de rest voor de frontieren van de provincie. Hunne Hoog
Mogenden lieten de toepassing aan den Eaad van State over (1).
Pas in 1684 bepaalden de Staten van Friesland, dat „bequaine for-
„teressen sullen worden geleght, die suffissant sijn om des provintie
„voor de attaques van het gewelt der vijanden te defenderen". De
kolonel Menno van Coehoorn en andere ingenieurs zouden geraad
pleegd worden (2). Groningen, evenzeer voornamelijk op de veiligheid
der eigene provincie bedacht, klaagde in 1681 over de geringe bezetting
der frontieren Coevorden: 1 compagnie te voet en 1 compagnie te
paard; Bourtange: 1 compagnie te voet; Delfzijl: 8 compagnieën te
voet; Nieuweschans: 1 compagnie te voet; Oudeschans: onbezet;
Leeroord3 compagnieën te voet. Hunne Hoog Mogenden kwam zulks
„onverwacht ende vremt voor"; zij schreven „den slechten staet ende
„swackheyt der militie vande hoochgemelte provincie" daaraan toe
„dat doorgaens bijde compagnieën op deselver repartitie gestelt niet te
„vinden was het derdepart vande manschap, waer uyt die volgens
„d'ordre vanden Staet behooren te bestaen". Groningen beantwoordde
deze uitspraak met de terugroeping van compagnieën, buiten de pro
vincie in garnizoen; doorliet uit 's-Hertogenbosch ontboden regiment
van kolonel Losecaet waren in 1686 de schulden van officieren en sol
daten aan burgers aldaar nog niet verevend. Leeroord kreeg inmiddels
een versterking van 6 compagnieën (3).
In overeenstemming met de bijzondere eischen van Friesland en
Groningen bracht de Eaad van State in 1680 de elders noodig geachte
werkzaamheden ten laste van de andere bondgenooten, die aan en nabij
den IJsel voor rekening van Gelderland, Utrecht en Overijssel, die van
Grave, 's-Hertogenbosch en Breda van Holland, die van Staats-Vlaan
deren van Zeeland. Betreffende de versterkingen van Maastricht,
waarvoor de inkomsten der drie landen van Overmaze bleven aange
wezen, stelde de luitenant-kwartiermeester-generaal Daniel Wolf
van Dopff in 1686 een memorie samen (4). Bij de petitie voor den staat
van oorlog dd. 21 November vroeg de Eaad meer 400.000 voor de
fortificatiën, te voldoen in baar geld, aangezien „bij ontstentenisse
„van dien tot haer sensibel ende hertelyck leed gedronghen te werden,
„dese soo noodtsakelijk begonnen wercken te abandonneren ende de
(1) Res. S.G. 27 November 1679.
(2) Res. Friesl. 25 Maart 1684.
(3) Res. S.G. 8, 19 Mei, 2 Juni 1681, Res. R.v. St. 7, 17 December 1682, 5, 27 Juni 1686.
(4) Res. R. v. St. 1, 4 Maart 1680, 1 Maart 1681, 28 Februari, 1 April 1686.