16
klein vaartuig, 24 galjooten, bemand en gemonteerd overeenkomstig
de begrooting van 4 Februari 1672, was gerekend op 5170 mariniers.
Doch Zijn Hoogheid stelde alleen het regiment van kolonel van Web-
de van Walenburg en de Zeeuwsche mariniers ter beschikking, met
vrijheid voor de admiraliteit om het ontbrekend aantal aan te werven.
Deze beslissing vormde een groot onderscheid met de soms tegenstrij
dige en willekeurige beschikkingen in een vorig tijdperk betreffende
het gebruik van landsoldaten op de vloot. Friesland en Groningen
pleegden naar oude gewoonte verzet tegen de uitrusting; een deputatie
van Hunne Hoog Mogenden vertrok, mede met andere opdrachten,
naar de noordelijke provinciën om deze tot betere gedachten te bren
gen. (1).
Op 7 Juni, verjaardag van den slag bij Solebay, zeilde de Ruyter
van Schooneveld een voormalig eiland in den Hont of Wester-Schel-
de met Cornelis Tromp in de vóór, Adriaan van Trappen ge
zegd Banckeit in de achterhoede, de overmachtige, vijandelijke Britsch-
Fransche vloot onder prins Robert van de Palts tegemoet. Deze voer
de persoonlijk zijn voorhoede aan; het Fransche smaldeel onder Jean
d'Estrees vormde den middentocht, dat van Edward Spragg de
achterhoede. De strijd bleef onbeslist, doch de toeleg der Britten, een
landing op Zeeland, was volkomen mislukt. Voorzeker zou de Ruy
ter in den eerstvolgenden tijd de Britsche vloot duchtig de les gelezen
hebben, ware op die der Republiek alles in orde geweest. De helft der
soldaten en een groot aantal kanonkogels ontbraken. Bovendien brak
onder het scheepsvolk een kwaadaardige ziekte uit, waar tegenover de
toenmalige medische wetenschap machteloos stond (2). De vijandelijke
vloten verschenen nu nabij de Hollandsche kust om ergens een landing
te beproeven; mede hoopten zij zich van de Oost -Indische retourvloot
meester te maken. Maar de prins van Oranje en de regeering namen
uitgebreide maatregelen voor de kustverdediging. Afdeelitigen burgers
en huisluiden betrokken strandwachten; zij, die niet tijdig opkwamen
bracht men voor den krijgsraad. In 't laatst van Juli berichtte de Prins
uit het hoofdkwartier te Raamsdonk aan Hunne Hoog Mogenden,
dat de koning van Groot-Brittannië een groot aantal landsoldaten in
bijzondere schepen bij de vloot wilde voegen voor een voorgenomen
landing, hetgeen „sijn laatste ende crachtichste effort op ons soude
wesen" alvorens tot vredesonderhandelingen over te gaan. In het be
gin van Augustus zeilde de Nederlandsche vloot, met negen compag
nieën van het regiment Palm vermeerderd, voorbij Scheveningen naar
Texel. De, aan boord van het admiraalsschip de Zeven Provinciën ge
houden krijgsraad deinsde terug voor een aanval en besliste, dat men
(1) Res. S.G. 25 Januari, 10, 15 Maart, Seer. Res. S.G. 28 Februari, 1, 4 April 1673; „ordres
„op de jurisdictie, tot vermijdinge van discrepantie tusschen de Zee ende Landt Officieren
op de Vloote", zie G.P.B. III 221 dd. 24 April 1673.
(2) Seer. Res. S.G. 15 Mei, 3, 11 Juli, Res. S.G. 9, 10, 19 Juni 1673.