25 Rudolf August van Brunswijk-Wolfenbuttel verbonden zich tot oprichting van een leger van 4000 paarden, 8000 man te voet en 1000 dragonders, uitmakende 8 regimenten te paard, elk van 6 compagnieën te samen 500 jiaarden, 8 regimenten te voet en een regiment dragonders, elk van 10 compagnieën ad 100 man, waarbij gevoegd een artillerie van 2 mortieren, 2 halve kartouwen, 4 stukken van 12&, 6 stukken van 20 stukken van 3 of 4 U. Van deze macht kwamen 2000 paarden en 500 man te voet voor rekening van de drie reeds verbonden mogendheden, het aanritsgeld voor den ruiter berekend op 40 rijksdaalders, voor den soldaat op 10 rijksdaalders. Hunne Hoog Mogenden waren bereid tot betaling van het aandeel des keizers, indien deze zijn leger met 8500 man wilde uitbreiden (1). Keurvorst Frederik Willem van Brandenburg verbond zich om een leger op de been te brengen van 5000 ruiters, verdeeld in 10 regimenten van 6 compagnieën, 10000 man te voet in 10 regimenten van 10 compag nieën, en 1000 dragonders, bestaande uit 1 regiment van 10 compag nieën. Hij kon naar keuze drie dragonders aannemen tegen twee rui ters en een soldaat. Spanje en de Republiek kregen voor hun rekening ieder de helft eener subsidie van 200.000 rijksdaalders en het onderhoud van de helft der troepen; een regiment te paard berekend op 4767 rijks daalders, 30 stuivers, een regiment te voet op 4104 rijksdaalders, 4 stuivers, elke regimentsstaf op 210 rijksdaalders ter maand van 30 dagen; bovendien een zeker bedrag voor den algemeenen staf, de artil lerie en bijzondere posten (2). Met Koning Christiaan V van Denemarken sloten de keizer, Span je en de Republiek een aanvallend-verdedigend verbond. De koning zou een leger van 5000 ruiters, 10000 voetknechten, 1000 dragonders, samen 16000 man, onder de wapenen brengen, waarvoor de Republiek en Spanje samen een maandelijksche sudsidie van 14000 rijksdaalders beloofden te betalen. Zoodra het leger buiten Denemarken handelend optrad, hield de subsidie op, betaalden beide mogendheden 170.000 rijksdaalders voor aanritsgelden en verder het onderhoud van 10 regi menten cavalerie ad. 500 paarden en 6 compagnieën, 10 regimenten infanterie en 1 regiment dragonders elk van 10 compagnieën ad 100 man, op gelijken voet als voor Brunswijk bepaald, benevens een som van 10.686 rijksdaalders voor den algemeenen staf en de artillerie, voor de eene helft op rekening van Denemarken, voor de andere helft op die van Spanje en de Republiek (3). Hertog Ernst August van Brunswijk-Luneburg, bisschop van Osnabrück, had zich door een subsidie van Lodewijk XIV laten ver leiden om zich van een verbintenis met diens vijanden te onthouden. De Republiek poogde herhaaldelijk den hertog tot hare zijde over te (1) Seer. Res. S.G. 12 Maart, 2 Mei, 3 Juli 1674. (2) Seer. Res. S.G. 13, 21 Mei, 16 Juni, 10 Juli 1674. (3) Seer. Res. S.G. 7, 11 Mei, 10 Juli, Res. S.G. 13 Augustus 1674.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1940 | | pagina 45