41
te vreezen, en kon worden overgegaan tot de reorganisatie van dit
gewest en van Overijsel.
De voorloopige regeering in Gelderland bood den Prins den hertogs-
titel aan; de, in zeer gematigde termen, te kennen gegeven meening
van Holland en Friesland deed Z. PL besluiten voor het aanbod te
bedanken; het erfstadhouderschap van Gelderland daarentegen werd
aanvaard, evenals in Overijsel, dat korten tijd daarna (Maart 1675)den
Prins die waardigheid opdroeg. Utrecht was in 1674 al voorgegaan.
Bovendien bepaalde Gelderland dat de erfstadhouder, „in der tijd zal
„hebben de absolute dispositie van de militie in de provin tie, ook sonder
„eenige nominatie hebben de vrije en absolute vergevinge van alle
„militaire charges hooge en lage geen uytgesondert, het sij dat die in
„het velt off daer buiten comen vacant te vallen (1)."
In Groningen aanvaardde prins Hendrik Casimir op 23 Januari
1675 „d'actueele bedieninge" als stadhouder en kapitein generaal der
provincie, enkele maanden later geschiedde dit in Friesland. (2).
De voorbereiding en de doorvoering van den veldtocht van 1675
vereischten groote sommen, die schaars werden opgebracht; zelfs
waren de in 1672 en 1673 gegeven consenten nog niet volgestort en de
meeste provinciën „merckelijck defectueus" in de petities van 2 Maart
1674 (legerlasten), 4 Augustus (magazijnen) en 9 Augustus (allerlei
zaken). Op 13 Februari volgde een nieuwe petitie van 1.000.000 voor
tocht- en trekpaarden, ammunitie, brood en andere legerbehoeften.
Hoezeer de Staten van Holland hun aandeel in hef gevraagde millioen
bewilligden, dreigden bij „faulte van prompt furnissement" door ie
andere provinciën, de gesloten contracten „infructueus" en het leger
in de uiterste verlegenheid gebracht te worden. Zelfs de artillerie en de
treinen konden „niet gaende gehouden werden" De achterstallen ver
oorzaakten, dat het leger „niet alleen inutil ende vruchteloos soude
moeten blijven leggen, maer selffs oock scheyden met schanden tot
een irreparabil naedeel van den Lande". In Juli stond de rekening van
het millioen van de legerlasten aldus
Quote waarop betaald schuldig gebleven
Holland 583.093—15—0 471.502—0—0 £111.591—15—0
andere pro
vincies 416.906—5—0 71.096—17—10 345.809—7—2
1.000.000 542.598—17—10 457.401—2^2
De schuld van 111.591510, door Holland betaald, was met
goedvinden van den Baad besteed aan levensmiddelen; begrijpelijker-
(1) Res. Gelderl. 9/19 Januari, 10/20 Februari, Res. Utrecht 29 Januari, Res. H. 7 Febru
ari, Seer. Res. Holland 9 Februari, Res. Zeeland 12, 1416 Februari, Res. S.G. 8 April, 9 Mei
1675.
(2) Res. S.G. 4 Februari, 4 Maart, Res. Fries], 8 Maart 1675.