47 was verklaarbaar dat van de geallieerden niet veel gevergd mocht wor den en men er eer op bedacht moest zijn om vrede te sluiten. Met de be talingen voor het Staatsche leger ging 't even treurig; zelfs de op het rijke Holland gerepartieerde militie ontving in het geheele jaar niet meer dan de soldij voor een enkele heeremaand (1). Zweden bleef bemiddeling voor vredesonderhandelingen aanbieden, die Frankrijk op het grondgebied der Republiek wenschte te voeren. Nadat Breda en Meurs daartoe waren voorgesteld, vereenigden de Staten-Generaal zich in Maart met de keuze van Nijmegen; doch pas in 't laatst van het jaar nam men de zaak ernstig ter hand (2). In Mei verluidde 't dat Munster en Keulen nog steeds geld van Frankrijk aannamen en dat zij „wel yets ten nadeel van den Staèt sou- „den mogen coinen te ondernemen". Evenzeer wantrouwde men hertog Johan Frederik van Hannover. Eigenbelang dreef de vorsten van Hannover en Munster in andere banen: zij hoopten op gebiedsuitbrei ding ten koste van Bremen en Verden, waartoe zij Zweden dus ook Frankrijk den rug moesten keeren. Reeds in Juli opende bisschop Christoffel Bernard van Galen onderhandelingen om met dè Re publiek een gelijksoortig verdrag als van hertog Ernst Auöust aan te gaan. Op 12 October sloten de wederzijdsche gevolmachtigden een „tractaet van confoederatie, assistentie en defensie," waarbij Spanje en de Republiek zich verbonden tot betaling in eens van 24000 rijks daalders, gevolgd door maandelijksche bijdragen van 8000 rijksdaal ders voor onderhoud van 2 regimenten infanterie van 1250 man en een regiment van 500 dragonders. De uitwisseling der ratificatiën liefzeer lang op zich wachten (3), Uit vrees dat de Zweden in het najaar van 1674 hun verblijf in het Bremensche zouden wisselen met winterkwartieren in Holstein hetgeen gelijk stond met oorlogsverklaring aan Denemarken had koning Christiaan uit voorzorg Holstein met troepen bezet. De Re publiek zond enkele korpsen naar het graafschap Lingen en de West- phaalsche grenzen, aldus de Zweden dwingende om in het stift Bre men te blijven. Zij en Spanje beloofden den koning eenige subsidie om zich „sonder eenich retardement te stellen in postuur", terwijl Zweden de waarschuwing ontving, dat een gewapend optreden tegen Dene marken viel te beschouwen als mede tegen de Republiek, Spanje en den keizer te zijn gericht. Zweden wenschte in de bedreiging geen onvrien delijkheid te zien; het rijk had behoefte een leening bij de Republiek 1 nVfnSvfCr'JleS' ^G' 2J November 1674. Res. S.G. 12 Juni, 12, 14 Augustus, 17 September, j October, Seer. Res. S.G. 10, 17 Juni, 19, 24 Juli 1675. 1675 RSS' H' 17 Januari' Res' S-G' ls' 21 Januari, Seer. Res. S.G. 9 Maart, 14 September 7 Dee36^' 7 '1' 6' 19 JuU' 14 Augustus' 10 September, 12 October, Res. H.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1940 | | pagina 67