55 aanval konden denken. Na den val van Bouchain vertrok de koning naar Parijs, het bevel over zijn leger overlatende aan Frederik Armand van Schomberg (1)deze stelde zich tevreden met het gadeslaan der be wegingen van zijn tegenpartij. De prins van Oranje versterkte het gar nizoen van Valenciennes, trok over Assche naar Aelst, welke vesting zich op 8 Juni overgaf (2). Intusschen was in het laatst van April een Fransche afdeeling uit Maastricht onder Francois de Calvo Gualbes, voormalig gouver neur van Arnhem, ter sterkte van 1600 infanteristen, 600 ruiters en 600 dragonders „voorsien met flambeaux" en drie stukken geschut, al plunderend en blakend in het Bijk van Nijmegen, voorts in het land van Maas en Waal gevallen, overal dwang uitoefenende tot het beta len van brandschatting. De Staten-Generaal gaven last aan die van Gelderland om de passen en toegangen te bezetten door gewapende huisluiden ,,de loopers ende stroopers anderen ten exempel te doen straf- „fen." Aangezien „deLuydenin de cleyne Steden eiide het platte Landt ,,met sack ende pack binnen Zutphen vluchten" bleef voor de passen niemand over; trouwens kruit en lood ontbraken voor de vuurwapenen. Hunne Hoog Mogenden droegen de leiding van den tegenweer op aan prins Johan Maurits van Nassau. Deze was ,,int reguardt van Syne Hooge Jaren ende daeruyt volgende infirmiteyten" van den veldtocht in de Zuidelijke Nederlanden vrijgesteld en hield te Cleve verblijf. De sterkte der garnizoenen, waarover de Prins kon beschikken, was niet bijster groot. Nijmegen met een bezetting van 12 zwakke compagnieën, waaronder eene van slechts 27 man, kreeg versterking van 200 man uit Amsterdam; de garnizoenen van Bommel, St. Andries en Arnhem telden te zamen 3 compagnieën; de graafschap Zutphen en het kwartier de Veluwe (met uitzondering van Arnhem) waren „t'eenemael niet „alleen ontbloot van volck, maer oock van ammunitie, de rivieren door „de droochte sonder water". Overleg van den Prins te Venlo met Phillippe Balthasar de Gand de Vilain, prins van Isinghien, gou verneur van Spaansch Gelderland, en met de afgevaardigden van Brandenburg en Nieuwburg leidde niet tot een overeenkomst tot sa menwerking. Men bleef op eigen krachten aangewezen. De admi raliteit van Amsterdam ontving opdracht tot het posteeren van 3 uit leggers of jachten van oorlog tusschen Schenkenschans en de Reek, tot belet van oversteken van den Rijn, door vijandelijke benden; de Cleefsche regeering plaatste bovendien uitleggers in de Beek en bij Grieth. Zoodra de uitleggers te bestemder plaatse waren aangekomen -- de grootste van Amsterdam telde 30 koppen moeten ongeveer 70 (1) De naam is Schonberg, in Fransche navolging ten onrechte tot Schomberg verbasterd. (2) Res. S.G. 8 April, Seer. Res. S.G. 3 Maart, 18, 22, 27 April, 4, 18,. 24 Mei, 1, 8 Juni, 14 Augustus, Res. R. v. St. 26 Mei, 2 Juni 1676.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1940 | | pagina 75