61
Frankrijk kon nagenoeg zijn geheele macht tegen de Spaansche Ne
derlanden aanwenden „sonder sicli veel te bekommeren over de con
stitutie van saecken, off van Duytschlandt off van Sweeden". Noch
in de Zuidelijke Nederlanden, noch in Italië of op zee, was Spanje tot
krachtig handelen in staat. De beveiliging zijner Nederlandsche ves
tingen dankte het uitsluitend aan de talrijke Staatsche regimenten, die
aldaar garnizoen hielden, waarbij het hoogstens 4000 paarden kon voe
gen. De bevolking was „na vier jaren achter den anderen van vriendt
„ende vijandt opgegeten". Voor de Republiek behoorden voortzetting
van den oorlog en het te velde brengen van een voldoend getal militie
tot de onmogelijkheden. Algemeen erkende men Karel II van Groot-
Brittannië als vredesbemiddelaarook Frankrijk, waar het volk over
de zware belastingen begon te morren. Lodewijk XIV verkoos slechts
vrede te sluiten bij behoud van alle zijne veroveringen. Voor het voe
ren der vredesonderhandelingen viel de keuze op Nijmegen, waar
Hieronymus van Beverningh en Willem Hadriaan van Nassau-
Odijk als gevolmachtigden Hunner Hoog Mogenden optraden. Voor
Frankrijk verscheen op 28 Mei de Markies d'Estrades, met een trein
van 60 paarden en van 1.00 bagage-karren (1).
In Mei vertoonden zich „crychsvolckeren van den Kayser swevende
„ontrent Amelant en Schiermunnickoogh", gevolgd door een „invasie"
op eerstgenoemd eiland, hetwelk als leen der Republiek toebehoorde
aan Franciscus Duco van Camminga. Hunne Hoog Mogenden toon
den hun misnoegen over de aanspraken van keizer Leopold, die een
der graven van Koenigseck met het eiland had beleend. Het „attentat
„der Keyserlycke Troupen" viel geenszins naar 's keizers wenschen uit,
want men was in staat de aanvoerders gevangen te nemen. Zij herkre
gen, op verzoek van den keizer, hun vrijheid, waarna het geschil lan
gen tijd slepende bleef, doch ten slotte verliep in het voordeel van de
Republiek (2).
G. DE VELDTOCHT VAN 1677. SLAG BIJ MONTCASSEL.
Hunne Hoog Mogenden schreven den gedurende de laatste twee
jaren ondervonden tegenspoed op militair gebied voornamelijk toe
aan het verzuim dat anders dan bij de Franschen „de saecken niet
„tijdelijck soodanich syn gereguleert geworden als de noot der gealli
eerden ende macht van de voorsz. vijanden wel hadden vereyscht".
Zij hoopten op krachtige en spoedige maatregelen door keizer Leopold;
zich zelf gevoelden zij „absolut onmachtig en onvermogend om alleen
(1) Res. S.G. 14 Januari, 25 Juni, Seer. Res. S.G. 23 Mei, 13 October 1676. Zie Aanteeke-
ning N° 10.
(2) Res. S.G. 30 April, 12, 19 Mei, 2, 10 Juni, 1, 2 Juli, 28 Augustus 1676, Res. Friesl. 27
Maart, Res. S.G. 4 November 1678, 4 Augustus 1681.