68
quoten voor de legerlasten over de jaren 1674, '75 en '76 nog niet
ten volle hadden gestort, evenmin geconsenteerd in de petitie van 2
November van laatstgenoemd jaar ad 600.000, diende de Raad van
State ten behoeve van buitengewone uitgaven voor de legerlasten
in 1677 twee nieuwe petities in, elke van één millioen gulden: die van
8 Januari voor de officieren van de artillerie en den trein, de verschil
lende leveringen, de betaling aan predicanten, de kosten voor zieken,
gekwetsten en onvoorziene uitgaven, met dringend verzoek om zonder
uitstel voor contanten te zorgen „ofte dat andersints te beduchten
„is dat den Staet soude worden geëxponeert aen het uytterste pericul
„ende comen te vervallen tot groote ongelegentheyt", de tweede op
19 Januari voor andere legerlasten. Holland consenteerde nog in den
loop van dezelfde maand, de andere provinciën lieten geruimen tijd
op zich wachten, en moesten, toen de veldtocht reeds lang in gang was,
herhaaldelijk worden aangemaand. De quote van Holland in de twee
millioen bedroeg 1.166.18710; in Juni had de provincie reeds
1.247.8282 afgedragen, dus£ 81.64012 te veel betaald, bovendien
voor de waarde van ruim een millioen aan geschut, wapenen en ammu
nitie aan den Raad van State uitgeleend (1).
Evenals in vorige jaren baarden ook nu weder de verplichte subsi
dies aan Denemarken, Brandenburg en andere Duitsche bondgenooten
groote zorgen. In Januari vroeg Denemarken ondersteuning van militie
en een eskader schepen. Hunne Hoog Mogenden antwoordden dat 't
hun „ten hoochsten smert ende leet is, dat haere financien door den
„langhdurigen oorlogh soodanigh syn verswackt ende uytgeput",
dat zij geen enkele bondgenoot konden helpen,onder belofte te zullen
doen wat mogelijk was. Daartoe behoorde de uitrusting van 15 schepen
van oorlog, 3 snauwen of kleine fregatten, 3 branders, 3 galjooten,
welke onder bevel van den luitenant-admiraal Willem Bastiaensz.
Scheepers voorloopig voor maand, half op kosten van Spanje, bij een
Deensche vloot van 25 oorlogsschepen zouden gevoegd worden. Van
militie geen sprake. Verder verklaarden zich Hunne Hoog Mogenden
aan alle geallieerden buiten staat om „in het toecomende eenige
„verdere subsidie te connen uytkeeren off betalen Haere Ho. Mo.
„connen wel haere onmacht niet verbergen, dewijle die soo naer de
„constitutie van haere Regieringe, als naer de calamiteyten vande
„Ingesetenen van den Staet al te evident sijn." Geldgebrek verbood
gevolg te geven aan het verzoek van hertog Frederik van Wurtem-
berg-Neustadt om zijn zoon Frederik August alhier in een hem pas
sende militaire betrekking te plaatsen; de Franschen hadden den her
tog aangezocht om zijn zoon met een door hem te werven regiment
cavalerie in dienst te nemen, doch de hertog gaf de voorkeur aan een
aansluiting bij de Republiek (2).
(1) Res. S.G. 11, 21 Januari, 22 Maart, 10, 13, 20, 23, 27 April, 4, 12, 17, 31 Mei, 13, 30 Juli,
Hes. H. 22 Januari, Seer. Res. S.G. 24 Mei, 12, 28 Juni, Res. R. v. St. 17, 19 April 1677.
(2) Seer. Res. S.G. 4, 5, 25 Januari, 8, 16 Februari, 16 Maart, 6, 23, 29 April, 4 Mei 1677.