70 duurde van 5 tot 14 Augustus; den daarop volgenden dag schreef de Prins uit Sombreffe aan Hunne Hoog Mogenden, dat hij „veel beter „heeft geacht eenichsints te lijden int' poinct van desselffs reputatie „als, met weijnich ende geene waerschijnelijcke hoope van te reüsseren, „het Leger van den Staet in evident gevaar te stellen". Deze beslissing was gegrond op de omstandigheid, dat de Fransche strijdkrachten voortdurend in sterkte toenamen en op uitnemende wijze werden ver pleegd, hetgeen bij het Staatsche leger geenszins het geval was, waarbij op medewerking van de Spanjaarden niet viel te rekenen. Bovendien was de Prins „gedestitueert van alle geltmiddelen". Holland had reeds 140.000 boven zijne quote voor de legerlasten afgedragen; Utrecht had ten deele betaald, zoodat de Staten-Generaal de vijf andere pro vinciën door afgevaardigden hare verplichtingen onder 't oog lieten brengen, wijl „het onmogelyck is het voorsz. Leger te houden in een „goeden staet off postuyr om tegens den vijandt iets te connen onder nemen, jae, om aan deselve te connen resisteren". De Prins had aan Johan Pesters te nauwernood 20.000 kunnen medegeven om te Luik hoognoodige „chrijchs-behoeften" ten dienste der belegering te koop en (1). Op 1 September zond de Prins uit Maubeuge bericht aan Hunne Hoog Mogenden, dat hij met het oog op de winterkwartieren het Staat sche voetvolk meerendeels in de Spaansche Nederlanden wenschte te laten, behalve zijn regiment Gardes en twee andere regimenten te Go- rinchem, ter voorkoming dat de vijand „int' voorjaer off desen winter „yets notabels soude connen ondernemen, gelijck hij alle voorjaren „hadde gedaen". Men moest dan den keizer zien te bewegen om het aartsstift Keulen aan te wijzen als winterkwartier der troepen van her tog Ernst August, bisschop van Osnabrück „dewijle desselffs Troup- „pes andersints niet sullen connen subsisteren, ende dat de gemelten „Heere Bisschop die voor het best vande gemeijne saecke soo seer heeft „geexposeert aen verscheijde rencontres en particuliere desmeslees, „niet affkeerich mach werden gemaeckt, de voorsz. gemeijne saeck ten „besten te blijven ageren". De Prins gaf het bevel over de Staatsche troepen in de Spaansche Nederlanden over aan graaf George Frede- rik van Waldeck, die sinds half Juli wegens ziekte geen deel aan de krijgsverrichtingen had genomen. Bij het uitbrengen van een verslag over den afgeloopen veldtocht, bedankten Hunne Hoog Mogenden Zijn Hoogheid voor de bewezen diensten „ende insonderheyt oock dat „Hoochgemelte Sijne Hoocheyt veel liever heeft geacht eenichsints te „lijden int'poinct van desselffs reputatie, als met weynich ende geen „waerschijnelijcke hoope van te reüsseren het Leger vanden Staet in „een evident gevaer te stellen, ende dat haer Ho. Mo. sulcx opnemen „voor eens eer manifeste preuve van Hoochgemelte Sijne Hoocheyts (1) Seer. Res. S.G. 19, 31 Juli, 6, 10, 14, 10, 14, 18 Augustus, Res. S.G. 14, 28 Augustus, Res. R. v. St. 24 Augustus 1677.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1940 | | pagina 90