75
den medegevoerd „als eenigh out linnen, mitsgaders een off twee van de
„medicamentkisten voor de doctoren"; al wat meer noodig bleek, kon
aangevraagd worden (1).
Wegens het verblijf van het veldleger in de Zuidelijke Nederlanden,
breidde men de veiligheidsmaatregelen voor hét noorden eenigszins
uit. De admiraliteit van Rotterdam voorzag eiken uitlegger op de Maas
met 30 koppen en met 8 sloepen „van de allerplatste bodems, die met
„riemen voor ende tegen de wint connen werden voortgeset". Ter ver
sterking van de kustverdediging werden 8 oorlogsschepen voor of bij
Duinkerken geposteerd tot sluiting van die haven, bovendien 4 bestemd
tot kruisen langs de Engelsche en Schotsche kusten, 4 voor de Wielin
gen, het Veersche- en het Goereesche Gat, mitsgaders de Maas, 4 voor
Texel, Vlieland, Amelander-gat, Ooster- en Wester Eems, 6 tot be
veiliging van de Groenlandsche visscherij, 4 in de zee „aff ende aen";
te samen 30 oorlogsschepen met 3000 koppen. De vice-admiraal Cor-
nelis Evertsen kreeg bevel om met de vloot uit de Middellandsche Zee
terug te keeren (2).
Reeds in Januari ontving men bericht omtrent den opmarsch der
Franschen naar Gerardsbergen of Geersbergen (Grammont), zoodat
voor een inval in Vlaanderen werd gevreesd. Den 23sten Januari
hield de prins van Oranje te s'Gravenhage een bespreking met afge
vaardigden der geallieerden omtrent den toestand. De regeering der
Zuidelijke Nederlanden verzocht dringend om hulp van Staatsche
zijdeSpanje bezat noch voldoende militie voor de bezetting der steden,
noch een veldleger, noch contanten. De eenmaal zoo machtige monar
chie kon te nauwernood bezettingen onderhouden in de kasteelen van
Antwerpen en Gent, in de steden Ostende, Nieuwpoort, Dendermonde en
Charleroi. Meer dan dertig Staatsche regimenten infanterie lagen in de
overige versterkte steden en plaatsen, zoodat de Republiek met haar
veldleger „niet machtigh noch bequaem was om de groote macht van
„den vijandt alleen te connen tegengaen ende het hoofft te bieden" en
het voor haar onmogelijk was „de saecke op soodanigen voet langer
„te connen gaende houden". Men trachtte keurvorst Frederik Wil
lem te bewegen tot levering van het Brandenburgsche secours; dit
zou echter den marsch niet aanvangen, tenzij alvorens zekerheid was
verkregen omtrent het onderhoud, waarbij op Spanje niet viel te re
kenen. Op de vraag of de hertogen van Brunswijk-Luneburg hunne
in de Zuidelijke Nederlanden aanwezige 4000 paarden wilden verster
ken, antwoordden zij, dat binnen drie weken 3000 man infanterie marsch-
vaardig zouden staan, als de landvoogd voor hun onderhoud instond
en de defectueuse provinciën, inzonderheid Zeeland, aan hare subsidie
(1) Res. R. v. St. 12 Januari, 18 Maart 1678.
(2) Seer. Res. S.G. 25 Maart, 8, 13 April, 21 Mei, 20 Juni 1678.