b. Toestand in en achter de hoofdweerstandsstrook. In de hoofdweerstandsstrook en bij de staven van IV Div. en II L.K. was men, door het verbreken der verbindingen, slechts onvolledig bekend met hetgeen bij de voorposten was voorgevallen; de indruk bestond, dat deze den weerstand zonder ernstigen strijd tegen een handvol vijanden hadden opgegeven. Deze indruk stelde den legerkorpscommandant de noodzaak voor oogen van krachtige maatregelen, teneinde te voorkomen, dat door eén niet vastberaden houding van de troepen in de hoofdweerstandsstrook, ook deze spoedig zou vallen. Aangezien gedurende den mobilisatietoestand geen krijgsraden te velde waren ingesteld, moest de legerkorpscommandant met spoed bij den C.V. aandringen op het instellen daarvan; de C.V. moest dit bij den Opperbevelhebber aanvragen. C.- II L.K. droeg den divisiecommandant op,nog in den nacht u/12 Mei de eigen voor postenopstelling te hernemen, waardoor deze II-19 R.I. aanwees, hetwelk zich als divisie reserve te Rhenen bevond. Ofschoon het bataljon nog tot de Grebbesluis is opgerukt, is door verschillende oorzaken deze tegenstoot niet tot uitvoering gekomen. Het is van de Grebbesluis weer in Westelijke richting tot de spoorlijn teruggegaan; uiteraard heeft dit terugtrekken een slechten moreelen invloed uitgeoefend op de stellingtroepen van 1-8 R.I. Na het vallen van de voorposten werd de hoofdweerstandsstrook onder hevig vijandelijk artillerievuur genomen, waardoor het moreel van den troep zeer werd aangetast. Verder werd het moreel sterk gedrukt door berichten van in de stelling gekomen onderofficieren en soldaten afkomstig van de voorposten, door den toenemenden stroom van geruchten, welke de ronde deden, alsmede door een onderling wantrouwen, dat zich op vele plaatsen openbaarde; bovendien begon het gebrek aan rust en slaap zich reeds te doen gevoelen. De nacht van 11/12 Mei in de hoofdweerstandsstrook was er een van spanning, waardoor er in de frontlijn een zenuwachtige stemming heerschte, welke zich uitte in veel schieten, dat bij de geringste aanleiding losbarstte en waarvan eigen troepen de dupe werden. Aan gezien voorts door het vijandelijk artillerievuur de verbindingen werden verbroken, waren de hoogere commandanten niet volledig van den toestand op de hoogte en was een behoorlijke gevechtsleiding niet mogelijk. Het zal duidelijk zijn, dat alle elementen voor het ontstaan van een groote verwarring aanwezig waren, welke dan ook niet uitbleef. 4. Gebeurtenissen op 12 Mei 1940 (zie schetsen nrs. x en xi). a. Eerste tegenstooten. Nadat, zooals hiervoren opgemerkt, de tegenstoot van de Grebbesluis uit door II-19 R.I. in den nacht van 11/12 Mei niet volledig tot uitvoering was gekomen, trof men in den morgen van 12 Mei nog verschillende maatregelen, ter herovering van de eigen voorposten opstelling; tijdens de voorbereiding voor de herovering, was de vijand echter reeds bezig met den aanval op de hoofdweerstandsstrook in te zetten, waardoor deze maatregelen niet tot uitvoering konden komen. Na een artilleriebeschieting vielen tusschen 12.00 en 13.00 de werkjes op het voorm. Hoornwerk; de bezetting trok gedeeltelijk terug en werd gedeeltelijk gevangen genomen. Spoedig daarop, te i 14.00 slaagde de vijand erin, de frontlijn bij de Grebbesluis binnen te dringen, zich te nestelen in het bedekte terrein op den Grebbeberg en een deel van de hoofdweerstandsstrook Noord en Zuid van den kunstweg, zonder veel tegenstand te 9i

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1940 | | pagina 115