Zuiden geen aanleuning meer hadden en eveneens Noord van den Rijn de voorposten reeds geheel waren opgeruimd, werden ook bij dit regiment op 13 Mei de voorposten teruggenomen. Nadat III L.K. het Waalfront als verbindingsstelling tusschen de verlengde Grebbestel ling en het Z. front van de Vg.H. had bezet, kwam Brig. A. onder bevel van C.- Ill L.K. In den loop van 12 Mei, Pinkster-Zondag, werd, zooals we reeds hiervoor hebben vermeld, I-46 R.I., brigadereserve te Ingen, op last van den C.V. ter beschikking van C.- IV Div. gesteld, waartoe dit bataljon bij het Ingensche Veer over de rivier ging. Ter vervanging werd III—33 R.I. van de Brig. G. bi) Brig, A. ingedeeld. Behalve het afstaan van 1-46 R.I. aan IV Div., waren, naarmate de vijand op den Noordelijken oever van den Rijn in Westelijke richting verder oprukte, bij Brig. A. nog meer maatregelen getroffen moeten worden. Zoo was het, nadat op 11 Mei de voorposten bij 8 R.I. waren teruggetrokken, noodig, een mitrailleurcompagnie in te zetten tusschen de voorposten en de frontlijn van 46 R.I.; deze compagnie, M.C.-I-46 R.I., werd opgesteld langs den Zuidelijken oever van den Rijn, om te voorkomen, dat de vijand tusschen de voorposten en de hoofdweerstandsstrook in de Betuwe zou doordringen; zij kon tevens den Noordelijken oever van de rivier onder flankeerend mitrailleurvuur nemen. Voorts werd met artillerievuur, afgegeven o.a. op den grooten weg Rhenen—Wageningen en in de uiterwaarden, steun aan IV Div. verleend, terwijl op 13 Mei met goede uitwerking vuur werd gebracht op vijandelijke artillerie bij de steenbakkerij, ongeveer 1200 m Zuid-oost van de Grebbe, waardoor die artillerie werd vernietigd. In den namiddag van 13 Mei bleek het aan C.- Brig. A., dat de spoorbrug bij Rhenen, welke tevens voor gewoon verkeer was ingericht, aan de Noordzijde door Duitsche mitrail leurs was bezet. De brug gaf toegang tot den rug van de brigade en vormde voor de stelling bezetting een groot gevaar. Doordringen over de brug van afdeelingen pantserwagens, waartegen de brigade geen pantserafweergeschut kon stellen, kon haar noodlottig worden. De brug was ter vernieling voorbereid en zou zoo noodig door de zorg van IV Div. worden vernield; reeds in den nacht van 12/13 Mei had de chef staf van de brigade er bij den divisiecommandant persoonlijk op aangedrongen, de brug tijdig tot springen te brengen. De divisiecommandant wilde hiertoe nog niet overgaan, doch eerst den uitslag van den beraamden tegenaanval afwachten. De brug bleef voorloopig dus intact, tot, zooals is ver meld, in den namiddag het Noordelijk bruggenhoofd door Duitschers bezet bleek. Onmiddellijk werd aan den commandant van de ge Compagnie pioniers opdracht ge geven, de brug zoo mogelijk te vernielen; toen zulks onmogelijk bleek, daar de brug geheel door de Duitsche mitrailleurs werd bestreken, werden de Zuidelijke opritten van de brug met mijnen en prikkeldraad versperd. Tevens werd aan C.- 8 G.B., wiens bataljon bij de brigadereserve was ingedeeld, opdracht gegeven, den Zuidelijken Rijnoever tusschen de spoorlijn en Remmerden met posten en patrouilles af te sluiten en het gros van zijn bataljon in Lienden gereed te houden, om eventueel tegen over de rivier trekkende Duitsche afdeelingen op te treden. Daar bekend was, dat aan de brug een springlading met slagsnoerleiding was aangebracht, werd aan C.-22 R.A. opgedragen met één afdeeling 7 veld te trachten de brug te vernielen. Zulks had eerst in den vroegen avond succes, nadat na stellingverandering van één der batterijen door één stuk van die batterij met directe richting op de plaats waar de lading was aangebracht kon worden gevuurd. 103

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1940 | | pagina 127