trent de aanwezigheid van Duitsche militairen nabij de brug blijkt, dat, indien C. Lt.Div.
ten tijde van de ontvangst van het bevel van C. Vg.H. (i I7-°°) °°h de organiek tot zijn
divisie behoorende huzaren-motorrij der en pantserwagens had kunnen inzetten, deze
verbanden de brug onbezet, dan wel nagenoeg onbezet, zouden hebben gevonden. Zooals
later is gebleken, had men aan Duitsche zijde de mogelijkheid van ingrijpen der Lt.Div.
wel onder de oogen gezien, doch deze niet zoo vroegtijdig verwacht; „die Marschleistung
imponierte". De vaste oeververbinding te Alblasserdam was aan Generaal Student aan
vankelijk onbekend; toen hem de aanwezigheid van deze brug werd gemeld, zijn daarna
in allerijl, van de reserve te Barendrecht, versterkingen ongeveer een bataljon per
auto en motor aangevoerd. Het valt daarom te betreuren, dat C, Lt.Div. een poging, om
door III-2 R.W. de brug in de duisternis te doen nemen, achterwege heeft gelaten.
Inplaats daarvan besloot C. Lt.Div. op n Mei, bij het aanbreken van het daglicht,
den overgang over de Noord te forceeren. Op grond van de daartoe verstrekte bevelen
zouden i en 2 R.W. de Noord overschrijden tusschen Kinderdijk en Hendrik-Ido-Ambacht.
In het vak van 2 R.W. zou de vijandelijke weerstand worden gebroken door twee stoot
troepen, die te 3.45, ter weerszijden van de brug, de rivier zouden overgaan, met opdracht,
het Westelijke bruggenhoofd van twee zijden aan te vallen. Gelijktijdig zouden de op den
Oostelijken oever wachtende troepen over de neer te laten brug stormen en den opmarsch
hervatten.
Deze ondernemingen mislukten; beide patrouilles keerden tenslotte onder achterlating
van eenig personeel, dat in handen van den vijand viel o.w. de luitenant, commandant
van de Noordelijke patrouille, die vijfmaal door eigen en vijandelijk vuur werd getroffen
op den Oostelijken oever terug. De vijand had inmiddels, zooals vermeld, versterkingen
gekregen van de reserve uit Barendrecht.
C.-2 R.W. besloot nu sterkere krachten, meer Zuidelijk, in te zetten. Een detachement
ter sterkte van ongeveer twee sectiën slaagde er in stelling te nemen op den Westelijken
oever, doch pogingen om nog meer troepen over de rivier te zetten mislukten door vijande
lijk mitrailleurvuur. Het bleek, dat de vijand steeds sterker werd, terwijl ook Duitsche
luchtstrijdkrachten in den strijd gingen ingrijpen.
In het meer Noordelijk gelegen vak van 1 R.W. waarvan de voorste onderdeel en
eerst omstreeks 4.00 de Noord naderden en de overgang eenige uren later een aanvang
kon nemen was het door het krachtige vijandelijke mortier- en mitrailleurvuur zelfs
bijna niet mogelijk overzetmiddelen af te laden of te water te laten. De enkele
Atosboot, die te water kon worden gebracht, moest, gedwongen door vijandelijk vuur,
onmiddellijk weder terugkeeren. Een dappere wielrijder, die onder den uitroep: „Een
Limburger is niet bang" onmiddellijk zijn lichte mitrailleur in stelling bracht om het
vuur te beantwoorden, ontving enkele oogenblikken daarna een doodelijk schot.
Duitsche luchtstrijdkrachten grepen inmiddels in en konden, door het volkomen gemis
van luchtdoelbestrijdingsmiddelen, Alblasserdam van geringe hoogte bombardeeren.
Hoewel de verliezen achteraf gering bleken te zijn, was de moreele uitwerking op de troepen,
vooral door het verlammende gevoel van machteloosheid, groot.
C.Lt.Div. kwam tot de overtuiging, dat zijn divisie, zonder pantserwagens, luchtdoel
bestrijdingsmiddelen en vliegtuigen, nu niet meer bij machte was de opdracht uit te voeren.
C.Vg.H., met deze zienswijze in kennis gesteld, trok daarop de gegeven opdracht, onder
het verstrekken van een nieuw bevel aan C.Lt.Div., in.
117