geerd, doch werd reeds nabij Vlaardingen door vijandelijke bommenwerpers aangevallen,
waarbij zoodanige averij werd opgeloopen, dat het schip, nadat het door de bemanning in
de Oostpijp van de Merwehaven „model" was gemeerd, zonk. Beide eerstgenoemde sche
pen wisten later nog naar Engeland uit te wijken.
Naast onderdeelen van de land- en zeemacht werden ook deelen van de luchtmacht tegen
Rotterdam ingezet; door het groote Duitsche luchtoverwicht hadden de bombardementen,
waarvoor overigens mag worden verwezen naar hoofdstuk VII, weinig resultaat.
De versterkingen werden, naarmate zij beschikbaar kwamen, hoofdzakelijk in de voorste
lijn der fronten ingezet, gedeeltelijk de daar reeds aanwezige troepen in hun verbanden
opnemende en voor een deel deze aflossende. Hierdoor viel niet te voorkomen, dat er een
schromelijke dooreenmenging van verbanden ontstond, waardoor de bevelvoering niet
gemakkelijker werd. Vermoedelijk vreesde de kantonnementscommandant, dat de vijand
een aanval over de rivier zou doen en overschatte hij het gevaar, dat de stad aan de andere
fronten krachtig zou worden aangevallen. Ook zal de mededeeling van C. Vg.H., dat deze
maatregelen zou nemen om Waalhaven te doen heroveren, hem ertoe hebben gebracht,
de aangekomen versterkingen direct in de eerste lijn ter verdediging in te zetten en daarmede
niet onmiddellijk ten aanval over te gaan.
Het provisorisch samengestelde regiment infanterie, dat bij gedeelten als eerste verster
king te Rotterdam arriveerde, bestond uit, zonder eenigen samenhang, bijeengevoegde
onderdeelen, waarvan de drie bataljons infanterie, nl. I-n R.I., IV-10 R.I. en IV-15 R.I.,
de voornaamste waren.
Het eerste, in den avond van 10 Mei aangekomen bataljon, IV-10 R.I., kreeg opdracht
het Maasfront te bezetten van de St. Jobshaven tot en met het terrein van de Drinkwater
leiding. Het volgende, in den nacht van 10/11 Mei aangekomen bataljon, I-n R.I., moest
de bezetting van het Maasfront versterken, waardoor, om troepenverplaatsingen te voor
komen, een enkele compagnie van het eene bataljon kwam te liggen in het vak van het
andere.
De achtereenvolgens te Rotterdam op 11 Mei aangekomen bataljons, III-21 R.I., IV-15
R.I. en II-32 R.I., alsmede II-25 R.I., dat op'12 Mei aankwam, werden op de verschillende
fronten ingezet, zoodat de troepenopstelling in den avond van den tweeden oorlogsdag
was, als op schets Nr. XXVI is aangegeven. In verband met de geringe sterkte, konden
de ingezette troepen geen aaneengesloten fronten vormen, doch werden voornamelijk de
belangrijkste punten bezet. Sindsdien kwamen, behalve II-R.J., geen versterkingen meer
in de stad aan; wel vonden nog verschillende verplaatsingen, aflossingen enz. plaats.
Tengevolge van ongemotiveerd terugwijken van enkele onderdeelen van de bezetting
van het Maasstation en omgeving, waren bij den kantonnementscommandant berichten
binnen gekomen, dat de vijand tegenover het station de rivier was overgetrokken. Om hem
een verder oprukken te beletten, werd aan II-32 R.I. (min 2), welk bataljon juist te Rotter
dam was aangekomen, opgedragen langs de Admiraliteitskade stelling te nemen. Hier
moest rechts West aansluiting worden gezocht aan de mariniers op het Oostplein
en links Oost aan de bezetting van de Oude Plantage. Op deze wijze zou, in
afwachting van het daglicht, een nieuwe weerstandslijn achter het Maasstation zijn gevormd.
Na het aanbreken van den dag bleek, dat de Duitschers niet over de rivier waren getrok
ken. De mariniers bezetten nu het station, terwijl II-32 R.l. opdracht kreeg, het Maasvak
139