LeuvehavenOude Plantage te bezetten en de daar aanwezige troepen af te lossen. De vuurstrijd en de gevechten, vooral op het Maasfront en, zij het in mindere mate, ook op het Westfront, gingen op de volgende dagen voort; bij de laatste gevechten sneuvelde de commandant van III-21 R.I. Enkele aanvallen, welke werden ondernomen om den vijand tn de Maas te werpen, hadden slechts in zooverre succes, dat hem eenige verliezen werden toegebracht en hij in zijn klein bruggenhoofd bleef opgesloten. Bij deze gevechten werden door onze troepen verschillende staaltjes van groote dapperheid betoond, b.v. door een afdeeling mariniers, die op 13 Mei op dit bruggenhoofd een aanval deed. De kantonnementscommandant kreeg nl. in den nacht van 12 op 13 Mei van het A.H.K. opdracht, dit bruggenhoofd te veroveren, zoo mogelijk ladingen aan de bruggen te doen aanbrengen, alsmede verschillende bruggen in de stad ter vernieling voor te bereiden. Deze opdracht werd verstrekt, daar het aan het A.H.K. was gebleken, dat vijandelijke pantsertroepen door Brabant naar den Moerdijk oprukten. Onmiddellijk kreeg een afdeeling mariniers bevel zich in het bezit van het Noordelijk uiteinde der bruggen te stellen. Wel gelukte het aan een gedeelte der mariniers tot nabij de verkeersbrug, ja zelfs tot op de verkeersbrug, op te rukken, doch, door het krachtige vijandelijke vuur van den Zuide lijken oever af en uit het gebouw van de Nationale Levensverzekering-Bank, moesten deze resultaten weer ten deele worden prijsgegeven en gelukte het niet de Duitschers geheel van den Noordelijken Maasoever te verdrijven. De moedige aanval had echter toch in zoo verre succes, dat de Duitschers wederom gevoelige verliezen hadden geleden. Door het zware vijandelijke vuur was het evenwel niet mogelijk de springladingen, welke naar de bruggen waren vervoerd, aan te brengen en de bruggen te vernielen. Om een vijandelijk oprukken over de bruggen alsnog zooveel mogelijk tegen te gaan, werden rondom het bruggenhoofd, nabij de verkeersbrug, tegen eventueele pantserwagens drie pantserafweer- kanonnen in stelling gebracht, terwijl, om het doorrijden van pantsertreinen te beletten, zes vakken van het viaduct ten Noorden van het Beursstation ter vernieling werden voor bereid 1). Een grootere aanval over de Nieuwe Maas, om de Zuidelijke landhoofden der bruggen, te bemachtigen, welke nog in het voornemen lag en waarvoor een versch bataljon was- aangevraagd, kon niet doorgaan, omdat het daarvoor op Rotterdam gedirigeerde bataljon, II-R.J., in een zoodanig uitgeputten toestand aldaar aankwam, dat het niet meer oogen- blikkelijk gevechtsvaardig was en eerst moest gaan rusten. Onze troepen ondervonden op verschillende plaatsen, doch vooral in de nabijheid van de: Maasbruggen, grooten hinder van de Duitsche luchtaanvallen. Vele huizen gingen hierbij in vlammen op. Zoo brandde de Marinierskazerne op het Oostplein, tengevolge van een bombardement, hoewel niet rechtstreeks getroffen, op 12 Mei volledig af. Eerst in den loop van 13 Mei werden de bataljons aan den Oost-, Noord- en Westrand der stad in alarmkwartieren geconcentreerd, om aldus de troepen de hoog noodige rust te verschaffen en reserves te vormen, om, in voorkomend geval, te worden ingezet bij een vijandelijken rivi erover gang. De verdere krijgsverrichtingen te Rotterdam hier in extenso te beschrijven zou te ver voeren, doch wel is het gewenscht de noodige aandacht te schenken aan het bombardement x) Deze vernieling werd op 14 Mei, op last van den kantonnementscommandant, tijdens een pauze van het Duitsche bombardement uitgevoerd. 140

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1940 | | pagina 164