Schouwen-Duiveland: Op 10 Mei waren de 3e Compagnie bewakingstroepen en de i62e Batterij luchtdoelartillerie belast met de verdediging van het vliegpark bij Haamstede, hetwelk uiteraard het belangrijkste militaire object op Schouwen-Duiveland mocht worden genoemd. Met voorbijgaan van vroegere bevelsverhoudingen kan worden vermeld, dat C.-IV-2 Lv.R., die zich ingevolge opdracht op 10 Mei met zijn onderdeel van Gilze-Rijen naar Haamstede had verplaatst, op 13 Mei onder de bevelen van den C.Z. werd gesteld en door dezen met het bevel over alle op Schouwen-Duiveland aan wezige troepen werd belast. Zeeuwsch-VlaanderenII-40 R.I., II-38 R.I. (min 1), de 38e en de 14e Reserve Grens- compagnie waren de voornaamste hier gelegerde onderdeelen. De beide grenscompagnieën werden later resp. naar de Zanddijkstellingen Walcheren verplaatst. Algemeen commandant in Zeeuwsch-Vlaanderen was C.-II-40 R.I., die rechtstreeks onder den C.Z. ressorteerde. Uit den aard der zaak was bij de verdediging van dit gewest ook een belangrijke taak toegewezen aan de Koninklijke Marine. Tot deze taak behoorden onder meer he.t aanbrengen en onderhouden van mijn- en grondmijnversperringen op daarvoor in aanmerking komende plaatsen, zoomede het verwijderen van uit vliegtuigen afgeworpen magnetische mijnen uit de vaargeulen, teneinde de uitgangen naar zee bevaarbaar te houden en het verkeer tusschen de eilanden onderling en met Zeeuwsch-Vlaanderen mogelijk te doen blijven. Op het tijdstip van het uitbreken van den oorlog waren voor het verkenen van artillerie- steun bij de verdediging van de Bath- en de Zanddijkstelling, alsmede voor beveiliging van de flanken dezer stellingen, twee kanonneerbooten aangewezen. 2. De gebeurtenissen en de samenwerking met de bondgenooten tot den aanval Op het bericht van grensoverschrijding werd aangevangen met het volledig stellen der voorbereide inundatiën en werd begonnen met de voorbereide evacuatie van de bevolking der gemeenten op het Oostelijk gedeelte van Zuid-Beveland, waar de Bath en de Zanddijkstelling waren gelegen en oorlogshandelingen mochten worden verwacht. De eerste dag had voor de troepen in Zeeland over het algemeen een rustiger verloop dan voor vele onderdeelen elders. Wel werden de vliegparken bij Oost-Souburg en Haamstede door Duitsche vliegtuigen met mitrailleurs en bommen bestookt, doch op geen van beide vliegvelden werden valschermjagers neergelaten, zooals op de vier vliegvelden in de Vg.H. In den loop van den morgen werden eenige brandbommen geworpen op het groote complex van de Koninklijke Maatschappij „De Schelde". De mijnenlegger Hr.Ms. „Hydra" legde het tweede gedeelte van de mijnversperring in de Roompot. Twee Fransche en twee Engelsche mijnenvegers later nog met twee vermeerderd die ons te hulp waren gekomen, werden aangewezen voor het vegen van de toegangswegen tot de Westerschelde; Duitsche vliegtuigen trachtten deze nl. te versperren door het uitwerpen van magnetische mijnen. Nochtans gingen twee kleine schepen door deze magnetische mijnen verloren. Ook de volgende dagen verliepen be trekkelijk rustig. Verschillende troepenverplaatsingen vonden nog plaats; zoo werd o.m. op 11 Mei 1-II-40 R.I., benevens eenige kleinere onderdeelen, met de „Prinses Juliana" van de Maatschappij „Zeeland" naar de Vg.H. gedirigeerd. In den morgen van den volgenden 188 OP DE BATHSTELLING OP 14 MEI.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1940 | | pagina 212