in de richting Vlissingen terugtrokken, zich tusschen onze troepen en den vijand bevonden, mochten wij niet afzonderlijk tot overgave overgaan. Dientengevolge werd dan ook aan de desbetreffende onderdeelen bevolen de witte vlaggen weder neer te halen. Des namiddags werd Middelburg, waar de burgerbevolking op aanraden van den burgemeester grooten- deels was geëvacueerd of in de stevige kelders der oude huizen een schuilplaats had gezocht, door Duitsche bommenwerpers gebombardeerd en door de Duitsche artillerie beschoten. Binnen enkele uren was het centrum der stad, met zijn uit een historisch oogpunt zoo belangrijke en bekende gebouwen, een puinhoop. Naar aanleiding van dit bombardement en nadat tusschen den burgemeester van Middel burg en den Schout-bij-Nacht Platon hieromtrent een telefonisch onderhoud had plaats gevonden, besloot de bevelvoerende officier van het Commando Zeeland (de C.Z. was, zooals hiervoor is medegedeeld, naar Zeeuwsch-Vlaanderen overgestoken) tot de capitulatie van Walcheren en Noord-Beveland over te gaan. Dit besluit werd omstreeks 21.00 door hem bij de Keersluis te Vlissingen aan den Duitschen commandant medegedeeld. Onder de capitulatie waren o.m. begrepen het Ie Bataljon Marine Troepen, 1-II-38 R.I., de 14e Res. Grenscompagnie, het Detachement Kustartillerie Walcheren en de restanten der uit Brabant teruggetrokken troepen te Oostkapelle en omgeving. Met de troepen op Noord-Beveland kon op dezen dag geen verband meer worden opgenomen. In den morgen van den i8én Mei stak de hierboven genoemde bevelvoerende officier met een Duitschen kapitein naar Noord-Beveland over,, waarna de daar gelegerde troepen (o.m. III-38 R.I., 14 G.B. en het uit de Peeltroepen samengestelde, hiervoor vermelde, bataljon) capituleerden. De lezer zal naar aanleiding van het voorgaande relaas, vooral wat de verdediging van de Bath- en de Zanddijkstelling betreft, zeer zijn teleurgesteld en van meening zijn, dat door de verschillende onderdeelen niet is gedaan, wat men van deze had mogen verwachten. Inderdaad hebben op vele plaatsen, zoowel commandanten als ondergeschikten, zich van de hun opgelegde taak zeer slecht gekweten en veel wat is gebeurd valt ernstig te laken. Men dient er zich echter ook rekenschap van te geven, onder welke demoraliseerende invloeden de troepen van het Commando Zeeland den strijd tegen den overmachtigen tegenstander hebben moeten aanbinden. De Commandant in Zeeland zegt hieromtrent in het slot van zijn „Verslag over de ge beurtenissen na het uitbreken van den oorlog." na gewezen te hebben op de reeds in hoofdstuk I besproken gebreken van ons leger, wat opleiding, encadreering en uitrusting betreft o.m. het volgende: „Het moreel van den troep zakte snel door de schokken, welke het achtereenvolgens kreeg: „a. het verschijnen van de gedesorganiseerde en gedemoraliseerde troepen uit Brabant „en vooral het feit, dat hunne weerstand reeds zoo spoedig was gebroken; „b. het vertrek van de Koninklijke Familie en de Regeering, hoewel voor meer ontwik kelden volkomen begrijpelijk en logisch, had op den eenvoudigen man een verontrustenden „invloed; „c. het bericht van de capitulatie van de Vesting Holland gecombineerd met het onvol ledige bericht in omroep door de radio, waaruit men kon opmaken, dat het geheele „Nederlandsche leger de wapens neerlegde en de hierdoor ontstane verwarring; „d. de totaal onvoldoende steun tegen vijandelijke vliegtuigen; „hoewel de Schout-bij-Nacht PLATON er bij Duinkerken, zoowel als mijne Staf- 197

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1940 | | pagina 221