Zuidelijke richting afgevoerd. Teneinde degen afvoer te bespoedigen en hieromtrent
nader overleg te plegen met de Fransche autoriteiten, nam de C.Z. op den i8en persoonlijk
verband op met den Commandant de la Place, Generaal-majoor Watrin, te Duinkerken.
Talrijke Nederlandsche militairen waren daar reeds in de „Jean Bart" Kazerne gelegerd.
Naar aanleiding van dit onderhoud gaf de C.Z. bevel, dat II-40 R.L in Zeeuwsch-Vlaanderen
zou blijven, terwijl de overige troepen, benevens de aldaar niet meer benoodigde
officieren van zijn staf, zich naar Duinkerken moesten begeven.
De C.Z. keerde op 19 Mei naar Oostburg terug, waar door hem, in overleg met
Generaal-majoor Beaufrère, de laatste regelingen werden getroffen.
II-40 R.I.was door de C.Z. uit politieke overwegingen op Nederlandschen bodem gelaten.
Uit een militair oogpunt waren aan de aanwezigheid van Nederlandsche militairen aldaar
echter meer na- dan voordeelen verbonden. De samenwerking tusschen de Nederlandsche
en Fransche ondercommandanten verliep niet altijd even vlot en gaf meermalen aanleiding
tot wrijving. De bevelvoering over dezen kleinen troep tusschen de Franschen, benevens
de onderlinge verhouding tusschen de Nederlandsche en Fransche soldaten, leverde
moeilijkheden op. Telkens zagen laatstgenoemden onze soldaten .voor Duitschers aan,
hetgeen tot noodlottige vergissingen aanleiding gaf. De geringe sterkte, gelet op die der
Franschen, was van geen waarde. Aangezien de C.Z. van meening was, dat deze militaire
overwegingen den doorslag moesten geven, stemde hij met den wensch van Generaal-majoor
Beaufrère in, ook II-40 R.I. in Zuidelijke richting af te voeren. Generaal-majoor Beaufrère
gaf dientengevolge C.-II-40 R.I. opdracht, zoodra de laatste ongeregelde troepen waren
afgevoerd, zijn bataljon naar Ostende te doen vertrekken. De C.Z. vertrok daarop weer
naar Duinkerken, waar hij in den vroegen morgen van 20 Mei aankwam.
Alle nog aanwezige onderdeden werden daarop in marsch gezet, met als eerste bestem-
ming Ostende. C.-II-40 R.I., die met zijn staf te Oostburg had kunnen blijven, ter ver
tegenwoordiging van het Nederlandsche gezag en ter bewaking van den Commissaris
der Koningin, meende echter juister te handelen, zich bij zijn onderdeel te voegen en zich
met het commando te Ostende te belasten.
Hij verliet als een der laatsten ib 21.00 (19 Mei) den Vaderlandschen bodem.
Z.K.H. Prins Bernhard, die op 16 Mei uit Engeland over Duinkerken in Zeeuwsch-
Vlaanderen was aangekomen, alwaar hij overnachtte, bracht den volgenden ochtend, namens
H.M. de Koningin, nog een bezoek aan de troepen. Z.K.H.die te T: 5-3o ten huize van
den oud-burgemeester Erasmus te Oostburg nog een onderhoud heeft gehad met C.-II-40
R.I., schijnt aanvankelijk het voornemen te hebben gekoesterd bij de troepen in Zeeuwsch-
Vlaanderen te blijven, hetgeen Hem, gezien de ontwikkeling der gebeurtenissen, door
C.-II-40 R.I. werd ontraden. Z.K.H., die daarna in een café even buiten Sluis nog een
bespreking heeft gehad met den C.Z.-, heeft dientengevolge 8.00 den Nederlandschen
bodem verlaten en zich over BruggeOstendeDuinkerken weer naar Engeland begeven.
B. DE LOTGEVALLEN VAN DE NEDERLANDSCHE TROEPEN
IN BELGIË EN FRANKRIJK.
Zooals hiervoor reeds is uiteengezet, lag het in de bedoeling van den C.Z. alle Nederland
sche militairen, die nog ter beschikking waren en zich naar België en Frankrijk hadden
teruggetrokken, te Duinkerken te verzamelen. Toen de C.Z. in den morgen van den
200