dat bij een leger een achterstand van vele jaren nu eenmaal niet in enkele maanden kan worden ingehaald. Dit beknopte overzicht leent zich er niet toe gedetailleerde beschouwingen te geven over alles, wat tusschen 3 September 1939 en 10 Mei 1940 is tot stand gebracht, zoodat slechts het voornaamste zal worden besproken. De ontworpen reorganisatie van ons leger was op laatstgenoemden datum nog geenszins voltooid. De verhooging van het jaarlijksche con tingent dienstplichtigen tot ten hoogste 27.500 x) man was eerst bij de reeds vermelde wet van 21 Februari 1938 (Staatsblad No. 500) tot stand gekomen. Van de vijf jaar, waarin men gemeend had de herbewapening tot stand te moeten brengen, waren slechts twee jaren verstreken. Als gevolg van een en ander waren bij de infanterie de groepen van de tirailleurcompagnieën van te geringe sterkte. Voorts eischte de zeer groote uitbreiding van den luchtoorlog en het vormen van parachutetroepen in het buitenland een bijzondere bewaking van de vliegvelden, waarvoor nog afzonderlijke bewakingstroepen moesten worden opgericht, daar deze niet aan de bestaande, toch reeds krappe, organisatie van de groote eenheden konden worden onttrokken. Het is dus vanzelfsprekend, dat het streven van de legerleiding er van den aanvang der mobilisatie op was gericht, de ontworpen reorganisatie zoo snel mogelijk tot stand te brengen. Wanneer men hierbij nu in aanmerking neemt, dat reeds voor de bestaande organisatie aan sommige wapenen een tekort was, dat de reser ves, indien aanwezig, nog moesten worden gebruikt voor de opleiding in de depóts en zelfs daartoe niet toereikend waren, wanneer men dan tevens nagaat, dat de aanmaak van wapenen enz. hier te lande slechts langzaam vorderde en dat de bestelde leveringen uit het buiten land spoedig geheel achterwege bleven, dan zal het duidelijk zijn, dat alles niet zóó vlot verliep als de legerleiding wenschte en dat door haar wel eens naar middelen moest worden gegrepen, die wel eenige versterking gaven, doch niet als afdoende kunnen worden be schouwd. Zoo werd een aantal, uit twee batterijen bestaande, afdeelingen van 7 veld (hoog- genummerde regimenten), van xo veld en van 15 hw. versterkt met een derde batterij; van deze aanvulling werden 4 batterijen van 7 veld, 3 batterijen van 15 hw. 1. 17, 1 batterij van 15 hw. 1. 15 en 3 batterijen van 10 veld naar den Grebbeberg gedirigeerd. Verder werden, ter versterking van artilleristisch zwakke fronten, een aantal nieuwe artillerie-onderdeelen geformeerd met uit de arsenalen herkomstige en niet meer tot de bewapening behoorende vuurmonden van 12 hw. 1. 12 en 15 1. 24 (laatstgenoemde ingevoerd in 1878), terwijl het daarbij ingedeelde personeel afkomstig was van de depóts. Zoo werden opgericht drie afdeelingen van 15 1. 24 (de 24s t/m. 26e Afdeeling artillerie) en een afdeeling van 12 hw. 1. 12 (de 27e Afd. A.). Laatstgenoemde afdeeling, uit twee batterijen bestaande, kwam ter beschikking van de Groep Merwede der Vg.H. Tenslotte moest men er toe overgaan de, eveneens niet meer tot de bewapening behoo rende, vuurmonden van 8 staal (st.), ingevoerd in 1880, nog te gebruiken (zie blz. 26). Aan de Peeldivisie, in November 1939 geformeerd tot verbeterde regeling van de bevel voering over een aantal losse onderdeelen, werd kort vóór 10 Mei toegevoegd het nieuw gevormde 20e Regiment artillerie (R.A.), bestaande uit 3 afdeelingen it 3 batterijen van 8 st. De nieuw gevormde afdeeling III-17 R.A., uit drie batterijen bestaande, werd naar het Commando Zeeland gedirigeerd. Drie batterijen werden als kustbatterijen opge steld resp. te Delfzijl, aan het Buiten-IJ en in de Stelling van den Helder. Voorts werden Voor de lichtingen 1939, 1940, 1941, 1942 en 1943, werd dit aantal bepaald op 32.000. 10

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1940 | | pagina 30