Tot half November had de opleiding en oefening van den troep voornamelijk ten doel het verhoogen van de individueele geoefendheid, het oefenen in kleine verbanden en de verbetering van de geoefendheid van reserve-officieren en kader. Het gebruik der wapenen en de verhooging van marsch- en schietvaardigheid stonden hierbij op den voorgrond. Bij de schietopleiding deed zich de moeilijkheid voor, dat niet overal schietbanen be schikbaar waren, terwijl, uit hoofde van de veiligheid, slechts in beperkte mate gebruik kon worden gemaakt van geïmproviseerde schietgelegenheden. Aan deze bezwaren is zooveel mogelijk tegemoet gekomen door het vervoer per auto van de daarvoor in aanmerking komende troepenonderdeelen en het verminderen van de in vredestijd geldende veiligheidseischen. Op de schietopleiding heeft tenslotte ook belemmerend gewerkt de onvoldoende hoeveelheid munitie, welke beschikbaar kon worden gesteld. Voor wat betreft de marschvaardigheid was bepaald, dat deze vóór half November zoo danig moest zijn opgevoerd, dat de infanterie in bataljonsverband een marsch van 25 km kon afleggen, de bereden artillerie (in afdeelingsverband) 35 km, terwijl voor de cavalerie (in eskadronsverband) en de wielrijders (in compagniesverband) deze getallen resp. 35 en 90 km waren. Na half November 1939 werd overgegaan tot de opleiding en oefening in grooter verband (bataljons, afdeelingen en regimenten), waarbij in het bijzonder werden beoefend de verdediging van de stellingen, alsmede de samenwerking van de infanterie met de artillerie. Later hadden deze oefeningen plaats in divisie- en legerkorpsverband, waarbij de stel lingen door andere troepen werden aangevallen. Schietoefeningen voor de artillerie vonden plaats in de legerplaats bij Oldebroek en op de heide bij Geldrop, terwijl door het ie Legerkorps (I L.K.) dergelijke schietoefeningen, in de duinstrook en van daaruit ook op doelen in zee werden gehouden. De voor de regimenten van 12 1. st. geprojecteerde schietoefeningen aan de kust van het IJsselmeer, konden in verband met den strengen winter en later door de verplaatsing van een groot deel dezer regimenten naar andere stellinggebieden, slechts voor een klein deel voortgang vinden. Aan de IJsselmeerkust werden eveneens schietoefeningen gehouden door de lichte lucht doelartillerie. In het Infanterieschietkamp te Harskamp vonden, in aansluiting aan cursussen voor officieren en kader van mortiercompagnieën, pantserafweergeschutcompagnieën en mitrail leurcompagnieën, voor zooveel mogelijk schietoefeningen met deze infanteriewapenen plaats. Ook bij de regeling voor de schietoefeningen der artillerie en zware infanteriewapenen deed zich de moeilijkheid voor, dat een groot aantal onderdeden was aangewezen op een beperkt aantal schietkampen omdat andere daarvoor geëigende terreinen niet ter beschik king waren. Behalve door de vorengenoemde ongunstige voorwaarden werden de door de legerleiding genomen maatregelen ook nog door andere factoren nadeelig beïnvloed. De jarenlang gevoerde ontwapeningspropaganda, zoomede de steeds verkondigde stelling, dat het Nederlandsche leger een preventieve taak had, nl. voorkomen, dat ons land in den oorlog zou worden betrokken, alsmede een ongeveer 100-jarige vredesperiode, waren oorzaak, dat het voeren van oorlog als iets onwezenlijks werd beschouwd. De troep was dan ook niet 15

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1940 | | pagina 35