ingesteld op de gedachte, dat hij nog zou kunnen worden geroepen om te moeten vechten.
Daardoor ontbraken èn bij den stellingbouw èn bij oefeningen de heilige wil en ernst, welke
ongetwijfeld aanwezig zouden zijn geweest, indien men er zich op had ingesteld, dat die
stellingen nog binnenkort zouden moeten worden verdedigd en het geleerde zou moeten
worden toegepast. Ook op de tucht waren deze factoren van invloed. Het begrip, dat een
gegeven bevel onder alle omstandigheden moet worden uitgevoerd, desnoods ten koste
van het leven, ontbrak bij velen. Wat zijn geest betreft, bezat het leger alle deugden en
gebreken van het Nederlandsche volk, waaruit het voortkwam.
Onder de hier geschetste omstandigheden hebben de getroffen maatregelen tot oefening
en scholing van het gemobiliseerde leger niet tot de gewenschte resultaten kunnen leiden
en is tijdens de mobilisatieperiode de geoefendheid van het leger geenszins in die mate
kunnen worden verhoogd, als gedurende een periode van denzelfden tijdsduur onder nor
male omstandigheden het geval zou zijn geweest.
4. Wijziging in het opperbevel.
Met ingang van 6 Februari 1940 verleende H.M. de Koningin aan den Opperbevelhebber
van Land- en Zeemacht, Generaal I. H. Reijnders, op zijn verzoek eervol ontslag uit den
militairen dienst, onder bijzondere dankbetuiging voor de uitnemende diensten door hem
aan Haar en aan den Lande in verschillende gewichtige betrekkingen en in buitengewoon
moeilijke omstandigheden bewezen. Tot zijn opvolger werd, onder gelijktijdige benoeming
tot Generaal, benoemd de gepensionneerde Luitenant-Generaal H. G. Winkelman, gedu
rende de mobilisatie commandant van de luchtverdedigingskring Utrecht-Soesterberg.
Als oorzaak van deze, vooral op dat kritieke tijdstip, zeer belangrijke wisseling in het
opperbevel, werd genoemd het verschil van inzicht in vraagstukken van militair-technischen
aard tusschen de Regeering en den Generaal Reijnders.
Teneinde de verhouding tusschen den Opperbevelhebber en de Regeering en daarmede
de geschillen, welke tusschen beiden gerezen waren, goed te kunnen beoordeelen en op
haar juiste waarde te schatten, dient men uit te gaan van de instructie, welke de Regeering
voor den O.L.Z. had vastgesteld.
Het kernpunt daarvan was de bepaling „Hij is met betrekking tot de uitoefening van
zijn taak aan de Regeering verantwoordelijk".
Deze bepaling, tot stand gekomen mede op grond van in de mobilisatie 1914-1918 opge
dane ervaring, had de strekking om vast te stellen, dat de O.L.Z. voor de aan hem toever
trouwde levensbelangen van den Staat, verantwoordelijk zou zijn aan de geheele Regeering
en daardoor te voorkomen, dat de Minister van Defensie zich in hoogste instantie met het
krijgsbeleid en de uitvoering van de operatiën zou bemoeien.
Bij de beschouwing van het conflict tusschen den Opperbevelhebber en de Regeering
blijkt, dat het juist een der grieven van Generaal Reijnders was, dat de Minister van
Defensie, zij het dan als lid van de Regeering, zich met de uitvoering van de operatiën
en met de interne legeraangelegenheden te veel wilde inlaten.
Om in de lijn te blijven van dit beknopt overzicht, zal ook dit onderwerp in algemeenen
zin worden behandeld, waarbij het persoonlijk element is uitgeschakeld.
Onder de vele factoren, die het conflict hebben beïnvloed, treden vooral naar voren de
„Algemeene vereeniging voor gemobiliseerden", meer bekend onder den naam van „Mobili-
16