cueeren en het vee weg te voeren. Dit kon alleen geschieden, meende de Generaal, door aanvankelijk weerstand te bieden in de Grebbestelling, terwijl voor de goede, daadwerke lijke neutraliteitshandhaving, wilde deze in voorkomend geval niet in een verdediging „pro forma" ontaarden, de Peel-Raamstelling moest worden bezet. Deze laatste stelling, al kleefden daaraan ook verschillende bezwaren, was de sterkste stelling, met het front naar het Oosten, welke in dit opzicht in Brabant was te vinden. De O.L.Z. hoopte de stelling zoolang te kunnen verdedigen, dat eventueelebondgenooten de gelegenheid zouden krijgen ons te hulp te komen (zie hierbij ook het gestelde onder ad 2 op blz. 21). Voldeed dus de Peel-Raamstelling aan den eisch van neutraliteitshand having, zij moest ook beschouwd worden als de Zuidelijke vleugelaanleuning van de Grebbe stelling. Zonder dat kwam deze stelling „in de lucht te hangen" en lag het Z.-front van de Vg.H. in eerste lijn, waardoor ook dit front sterker zou moeten worden bezet. Vormde eenerzijds de Peel-Raamstelling de Zuidvleugelaanleuning van de Grebbe stelling, anderzijds was deze laatste stelling de Noordelijke aanleuning van de Peel-Raam stelling, zoodat deze beide als het ware aan elkaar waren vastgeklonken. Het was noodig de verdediging aanvankelijk in de Grebbestelling te voeren, zoowel om voldoende tijd te winnen voor het stellen van inundatiën voor het O. front van de Vg.H., als om in de Peel-Raamstelling, waarvan de Grebbestelling de Noordelijke aan leuning was, tot een daadwerkelijke neutraliteitshandhaving in staat te zijn. Mocht de vijand door zijn overmacht daartoe dwingen, dan zou het Veldleger op de Vg.H., alsdan geheel in staat van verdediging gebracht, terugtrekken en aldaar worden opgenomen door de veiligheidsbezetting van het O. front. Dit bracht mede, dat zoowel de Grebbestelling, als de Vg.H. in staat van verdediging moesten worden gebracht. Het voeren van de uiteindelijke, hardnekkige verdediging in de Grebbestelling, welke dan, indien Brabant door de Duitschers zou zijn bezet, moest aansluiten aan een verdedi gend front langs de Waal, achtte de Generaal, in verband met de alsdan te groote lengte van de stellingen voor de beschikbare troepen, niet doenlijk en onze krachten te boven gaand. Ten slotte was hij van meening, dat een terugtocht van onze troepen in de Grebbestel ling, II en IV L.K., hoewel uiteraard moeilijk, niet op onoverkomelijke bezwaren zou stuiten of met te groote verliezen gepaard zou gaan. De Minister van Defensie kon zich, zooals reeds bij enkele besprekingen tusschen beide autoriteiten was gebleken, met de strategische inzichten van den O.L.Z. niet vereenigen. Gestaafd door de eenparige meening van den C.V. en de beide Legerkorps-Cn., dat de Grebbestelling zich voor een hardnekkige verdediging op dat moment beter leende dan het Oostfront van de Vg.H., kwam de M. v. D. tot de overtuiging, dat een verdere versterking van de Grebbestelling noodzakelijk was, maar hij wilde daartoe alleen overgaan en de daarvoor benoodigde credieten aanvragen, als vaststond, dat deze stelling tot het uiterste Zou worden verdedigd. Ook kwam het hem voor, dat een teruggaan onder druk van den vijand van de twee legerkorpsen, welke de Grebbestelling bezetten, naar het O. front van de Vg.H.vooral met het oog op 's vijands overmacht in de lucht, een onuitvoerbare operatie was. Daarom was de Regeering van meening, dat, indien de Grebbestelling niet hardnekkig zou worden verdedigd, het beter was het gros der twee legerkorpsen, bestemd voor de bezetting van de Grebbestelling, van huis uit in de Vg.H. op te stellen; een riskante terug- 18

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1940 | | pagina 38