achter het Albertkanaal. Hierdoor gaapte dus een gat van 30 tot 40 km breedte tusschen beide opstellingen, waardoor de stelling gemakkelijk kon worden omtrokken en alle weerstand in front waardeloos worden gemaakt1). Generaal Winkelman was bovendien van oordeel, dat de Peel-Raamstelling wel is waar op verschillende punten voortreffelijke kwaliteiten bezat, doch dat dit lang niet overal het geval was. De in Februari 1940 beschikbare krachten lieten niet toe de stelling voldoende te bezetten. Bovendien zou het, ten aanzien van eventueel van bondgenooten te verwachten steun, aan onzen inlichtingsdienst met voldoende zekerheid zijn gebleken, dat de geallieerden aanvankelijk niet verder zouden oprukken dan de lijn NamenWaverLeuvenBreda de Mark. In verband met den weinigen weerstand, die zou kunnen worden geboden, en met de kans de in Brabant staande troepen ongeveer 1/'i van de sterkte van ons leger die in een later stadium van den oorlog nog van groote waarde zouden kunnen zijn, te verliezen, zag de O.L.Z. er dan ook van af de Peel-Raamstelling hardnekkig te verdedigen. Het was echter zoowel in binnen- als buitenland bekend, dat deze stelling werd ingericht en dat er vrij sterke troepen voor de verdediging van deze stelling waren bestemd, nl. Ill L.K. waaraan toegevoegd de Peeldivisie en de Lt. Div. Indien nu de sterkte van deze macht belangrijk werd verminderd, zou zulks het is reeds eerder opgemerkt een uiterst ongunstigen indruk in binnen- en buitenland verwekken. „De preventieve waarde van deze stelling zou belangrijk dalen." Anderzijds moesten zooveel mogelijk krachten beschikbaar worden gesteld op die plaats, waar men den hoofdstrijd wenschte te voeren. Het was dus noodzakelijk om ingeval van oorlog over belangrijke deelen van de troepen uit Noord-Brabant te kunnen beschikken voor de hardnekkige verdediging van het hart des lands. Daarom werd besloten, dat het grootste gedeelte van III L.K. (en wel de grossen van V en VI Div.) en de geheele Lt. Div., uit de Peel-Raamstelling moesten worden teruggenomen, echter niet voordat de neutraliteitsschending een feit zou zijn geworden. Ad 3. Kort voor de wisseling in het opperbevel was reeds de aandacht gevallen op de zoogenaamde Waal-Lingestelling2), toen de mogelijkheid werd overwogen, dat de vijand Noord van de groote rivieren met zwakke krachten zou -aanvallen en Zuid van de rivieren met zóó sterke krachten, dat III L.K. buiten gevecht zou worden gesteld. Voordien nam men aan, dat in een dergelijk geval een stelling achter de Waal in algemeenen zin de beste aansluiting zou vormen tusschen de Betuwestelling en de Groep Merwede van de Vg.H. Onderzoekingen hadden echter aangetoond, dat het stellen van inundatiën tusschen de Waal en de Linge mogelijk was. Een stelling achter de Linge, tusschen Tiel en de groep Merwede, zou daardoor sterker zijn dan een stelling achter de Waal. III L.K. zou nu, na neutraliteitsschending uit het Oosten, worden belast met de verde diging van de Waal-Lingestelling. Het behoeft geen betoog, dat deze moeilijke terugtochtsmanoeuvre strikt geheim moest 1) Naar later bleek, waren tusschen het Albertkanaal en de Nederlandsche grens zwakke Belgische onderdeelen opgesteld. 2) De Waal-Linge is vóórdien nog nimmer als verdedigingslijn ter sprake gekomen. 22

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1940 | | pagina 42