worden gehouden, wilde zij kans van slagen hebben. Bovendien moest deze manoeuvre zonder wrijving verloopen. Daarom gelastte de O.L.Z. het houden van een oefening van III L.K., waarbij dit korps onder achterlating van een veiligheidsbezetting in de stelling zelf achterwaarts werd geconcentreerd en wel in de streek Zuid, Zuidoost en Oost van 's-Hertogenbosch. Bij deze oefening werd na de concentratie in de nabijheid van 's-Hertogenbosch het Wilhelminakanaal ter verdediging bezet met front Zuid. Tegenpartij was de Lt. Div., die van het Zuiden uit, het Wilhelminakanaal moest forceeren. Door III L.K. niet meer te binden aan de stelling, doch dit korps meer achterwaarts te concentreeren, zou nog een ander zeer groot voordeel worden verkregen nl. ,dat het ook gereed zou staan voor den inzet tegen de schending van onze neutraliteit door Frankrijk en Engeland uit Zuidelijke richting. Het legerkorps zou meer manoeuvreervaardig zijn. Zelfs was de mogelijkheid van een optreden in West-Noord-Brabant onder de oogen gezien. Een meer geconcentreerde op stelling van III L.K. beantwoordde dan ook meer aan de zuivere neutraliteitsgedachte, daar zij een inzet naar alle zijden vergemakkelijkte en het korps niet kluisterde aan een stelling met front Oost. Intusschen meende de O.L.Z., dat van een blijvend terugnemen van III L.K. nog geen sprake mocht zijn. Zoowel uit een preventief oogpunt, als uit een oogpunt van geheimhouding, was het noodzakelijk het korps nog in zijn oorspronkelijke opstellingen te handhaven. De O.L.Z. meende hiertoe gereeder te kunnen besluiten, daar de gehouden oefening een zeer gunstig beeld had gegeven van de manoeuvreervaardigheid van dit korps en van zijn leiding. Het korps keerde na afloop van de oefening weer naar de Peel-Raamstelling terug, waar het met de verdere inrichting van de stelling werd belast, tengevolge waarvan de eigenlijke voor nemens nog beter werden verborgen gehouden (zie ook onder b, blz. 26). Ad 4. Nieuwe verdeeling van de troepen. In Groningen en Drente waren zeven bataljons, in Overijssel en Gelderland, Noord van den Rijn, dertien bataljons belast met de territoriale verdediging. De O.L.Z. kende waarde toe aan de verdediging van de groote rivieren en wel in den zin van weerstand- biedende strategische voorposten. De troepen, hiervoor bestemd, konden geen vermindering ondergaan. Aan de overige troepen van de territoriale verdediging werd slechts waarde toegekend als waarschuwend element, dat wel bovendien het binnendringen van zwakke krachten mocht beletten, doch dat niet in staat werd geacht om den opmarsch van belang rijke krachten anders dan door het uitvoeren van vernielingen te vertragen. De O.L.Z. beperkte daarom het aantal troepen tot hetgeen naar zijne meeningstrikt noodig was voor de uitvoering van deze taak. Hij kon daardoor twee bataljons uit Drente en Groningen en drie bataljons uit Overijssel en Gelderland (Oost van den IJssel) vrijmaken. Aangezien besloten was de Grebbestelling hardnekkig te verdedigen, was het niet meer noodzakelijk om een zoo sterke veiligheidsbezetting in het O. front van de Vg.H. te plaatsen, als tot nu toe het geval was. Geheel kon men echter deze bezetting niet missen, omdat men met onverwachte omstandigheden rekening moest houden. Gedacht werd o.m. aan landing van parachutisten, die zich mogelijk in het bezit van de forten zouden willen stellen of in den rug van de Grebbestelling zouden optreden. Daarnaast was het noodzakelijk de kust van het IJsselmeer te beschermen tegen een landing. Van de 16 batal-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1940 | | pagina 43