te beschikken, die bestemd waren voor aanvulling van geleden verliezen, maar men moest alle hout benutten om pijlen te maken. In dezen oorlog moesten helaas zelfs soldaten wor den gebruikt, die slechts zes weken in dienst waren. Zoo wreekte zich reeds vóór de oorlog uitbrak het gemis van voldoende materieele en personeele middelen. b. De verdere gevolgen van den aanval op Noorwegen. De aanval op Noorwegen werd op 9 April begonnen, waarbij o.m. Narvik werd genomen. Een dag of tien tevoren had onze inlichtingsdienst gemeld, dat een aanval op Narvik medio April zou geschieden en dat eerst daarna een aanval op het West-front zou plaats vinden. Toen dan ook de inval in Noorwegen een feit was geworden, werd aan de juistheid van deze inlichting niet getwijfeld. De vraag was slechts, wanneer de aanval in het Westen zou losbreken en of wij daarin ook zouden worden betrokken. Voor de grens- en de kust wachten werd onmiddellijk de toestand van verhoogde paraatheid gelast en voor de troepen, belast met de „strategische veiligheid", moesten de verloven worden ingetrokken. Toen in den middag van een der inlichtingsgroepen nog een zeer alarmeerend bericht werd ontvangen, werd naar aanleiding daarvan besloten geen verloven meer te verleenen, met uitzondering evenwel van de zakenverloven en de weermachtsindustrie- en buiten gewone verloven. Tengevolge van dezen maatregel kon er dus op worden gerekend, dat den volgenden avond 10 April het leger nagenoeg op sterkte zou zijn. Tevens nam de O.L.Z. het besluit, om het organieke III L.K. behalve de zes bataljons, welke in de Peel-Raamstelling zouden achterblijven nog in den nacht van 9/10 April te verplaatsen naar de omstreken van 's-Hertogenbosch. De wnd. Inspecteur der artillerie slaagde er in, zooals reeds op blz. 10 is vermeld, alsnog ongeveer honderd stukken van 8 st. van bedieningen te voorzien en weder voor gebruik gereed te doen maken. Dit waren oude vuurmonden en het was oorspronkelijk niet de bedoeling om onze „8 staal" nog te gebruiken. Maar toen de in Duitschland bestelde moderne houwitsers van 10,5 niet werden geleverd evenals zooveel ander materieel, dat daar was besteld of dat dit land moest passeeren kwam het voor deze vuurmonden opgeleide personeel beschikbaar. Onmiddellijk na 9 April werd eveneens aangevangen met de hergroepeering, welke de O.L.Z. noodzakelijk achtte, en werden verplaatst: Twee bataljons uit Groningen en Drente en vier bataljons van het O. front van de Vg.H. naar de Betuwe (deze bataljons vormden, in afwachting van de komst van III L.K., de Brigade G); zes bataljons en drie afdeelingen van 7 veld van het O. front van de Vg.H. naar het Z. front; twee regimenten 12 l.st. van het O. front van de Vg.H. naar de Grebbestelling en de Betuwestelling; een regiment 12 l.st. van het O. front van de Vg.H. naar het Z. front. In de frontlijn van de Grebbestelling en de Betuwestelling werd de verdediging van den Rijn en de Waal versterkt door de plaatsing aldaar van enkele marinekanons van 7 cm, welke vijandelijke vaartuigen moesten bestrijden. Te Wesel en Emmerik was namelijk de aanwezigheid van militaire riviervaartuigen vastgesteld. In aansluiting aan al deze maatregelen werden aanwijzingen gegeven voor het opvoeren van het peil der onderwaterzettingen voor de Grebbestelling en voor het stellen van inundatiën in de Groep Merwede van de Vg.H., voor de Linge, voor de bruggenhoofden 26

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1940 | | pagina 46