alsmede die, aan welke de luchtafweer en de bescherming van vliegvelden waren toever
trouwd, moesten reeds sinds eenige dagen vóór het aanbreken van den dag paraat zijn..
Ook voor de onderdeelen, die onder den C.V. ressorteerden, voor zooveel niet behoorende
tot de hiervoren bedoelde troepen, was reeds op 9 Mei bevolen, dat op den volgenden dag:
bij het licht worden de stellingen bezet moesten zijn.
Voor I L.K. en voor de troepen, staande onder den C. Vg. H., waren over het algemeen
op 9 Mei geen bijzondere aanwijzingen aangaande de paraatheid gegeven.
Wel had de O.L.Z. reeds in den avond van 9 Mei last gegeven om eenige voorbereide
vernielingen ten Oosten van de Maas uit te voeren, waardoor de naar de rivier leidende
wegen werden versperd. Tot de vernieling der groote bruggen over de rivieren en het
onbruikbaar maken der spoorwegen meende hij nog niet te mogen overgaan, zoolang er geen
ultimatum was. Hij meende dit risico te mogen nemen, omdat alle voorzorgen waren ge
nomen om de vernieling op het juiste oogenblik te doen slagen en om het ongestoord
binnenrijden van treinen (pantsertreinen b.v.) te verhinderen. Er waren nl. vóór de grens
stations wissels aangelegd, die permanent zóó waren gesteld, dat de treinen op dood spoor
zouden loopen. Deze wissels waren bewaakt. In de grensstations waren eveneens overeen
komstige maatregelen getroffen en tenslotte: de springladingen en de ontstekingsmiddelen
waren aangebracht, het vernielingspersoneel stond in beveiligde opstellingen, was telefo
nisch aangesloten en had tot opdracht op eigen initiatief de brug te laten springen, als de
vijand zich bij de brug vertoonde. Voorts had de O.L.Z. eenige dagen tevoren nog uit
drukkelijk gewaarschuwd tegen goedmoedigheid en aan alle posten een geest van wan
trouwen tegen alles en allen wat vreemd leek ingescherpt, daarbij als voorbeeld een recent
geval van een overval aanhalende.
Er waren dus uiteraard voor de meest blootgestelde onderdeelen verschillende aan
wijzingen voor het opvoeren van de paraatheid gegeven. Toch vraagt men zich af, of het
A.H.K. dat immers over de meeste gegevens beschikte niet meer had moeten doen,
dan alleen een waarschuwing te zenden, dat men op zijn hoede moest zijn. Men kan zich
moeilijk aan den indruk onttrekken, dat het A.H.K. voor dit speciale dreigende geval bij
zondere maatregelen ter verhooging van de paraatheid had moeten gelasten, omdat het er
mede bekend was, dat vele troepen het oorlogsgevaar niet groot achtten. Dit was te meer
noodig geweest in verband met de omstandigheid, dat door de Regeering in den voor
avond van 9 Mei toestemming was gegeven voor het verleenen van enkele verloven in zeer
dringende gevallen. Hierdoor toch werd weer een schijn van gerustheid gekweekt en vatte
de gedachte post, dat het ook dezen keer wel weer goed zou gaan.
6. Samenwerking met de bondgenooten.
Getrouw aan het beginsel van strikte neutraliteit had er tevoren nimmer eenige bespre
king of overleg in welken vorm ook plaats gehad van den Nederlandschen Generalen Staf
met buitenlandsche Generale Staven over defensie-aangelegenheden. Eerst nadat de
vijandelijkheden waren uitgebroken, meldden zich op het A.H.K. de militaire attaché's
bij de gezantschappen te 's-Gravenhage van Engeland, Frankrijk en België. Die van Enge
land en Frankrijk deelden mede, dat er militaire missies zouden komen, teneinde de samen
werking met de legers dier landen, die eerst op dat oogenblik onze bondgenooten waren
geworden, te verzekeren en in goede banen te leiden.
Van onze zijde werden op het A.H.K. ontboden drie, niet meer in actieven dienst zijnde,
30