generaals. Deze ontvingen de opdracht respectievelijk naar Parijs, Londen en Brussel af te reizen om bij de Fransche, Britsche en Belgische legerleiding den Opperbevelhebber te vertegenwoordigen en de samenwerking tot stand te brengen met de geallieerde'legers, waaromtrent wij nog niets wisten, want de inlichtingen van de buitenlandsche militaire attaché's waren zeer vaag. Slechts de Fransche attaché had medegedeeld, dat Fransche troepen in geval van een Duitschen inval in Nederland, door België naar Westelijk Noord- Brabant en Zeeland zouden oprukken. Vermoedelijk zouden dat gemotoriseerde troepen zijn. Verder was echter niets bekend. De Nederlandsche generaals, die als hoofden van missies naar de drie genoemde hoofd steden zouden vertrekken, ontvingen hun instructies J). De O.L.Z. had maatregelen getroffen, opdat onmiddellijk nadat een Duitsche aanval een feit zou zijn geworden, in genoemde hoofdsteden het contact met de geallieerde leger leidingen tot stand zou worden gebracht. Daartoe was elk onzer gezanten in het bezit' gesteld van een verzegelde enveloppe, waarin besloten een memorie voor hemzelf en een opdracht voor den Nederlandschen militairen attaché ter plaatse2). In afwachting van de komst van onze missies zouden onze militaire attaché's (in Londen de Marine-attaché) den O.L.Z. bij de geallieerde legerleidingen vertegenwoordigen. De gezanten mochten de verzegelde enveloppen eerst openen na ontvangst van een telegram van onzen Minister van Buitenlandsche Zaken, dat de oorlog een feit was geworden. Van vooroverleg met de oorlogvoerende mogendheden was dus geen sprake. Het was den O.L.Z. officieel dan. ook onbekend, welke hulp door Engeland en Frankrijk zou kunnen worden geboden. Als minimum werd op 10 Mei door den O.L.Z. gevraagd: aan Frankrijk: één legerkorps van vier divisies voor de verdediging van het hart des lands; aan Engeland: één divisie voor de verdediging van Zeeland, alsmede een belangrijke hoeveelheid luchtdoelartillerie en vliegtuigen. Tevens werd gewezen op de noodzakelijkheid de bruggen te bombardeeren, die de Duitschers onge twijfeld over IJssel en Maas zouden slaan. Van dit alles is zeer weinig terecht gekomen. De Engelsche hulp aan landmachttroepen bepaalde zich tot eenige detachementen, die tot taak hadden enkele vernielingen uit te voeren, en tot marinetroepen van geringe sterkte. Wel voerde de Engelsche luchtmacht eenige bombardementen uit; zoo werd in den nacht van 10 op ii Mei Waalhaven door vliegtuigen gebombardeerd. Omtrent hetgeen van Fransche zijde te verwachten was, werd de O.L.Z. niet geheel in het onzekere gelaten. Om 11.30 belde onze militaire attaché te Parijs het A.H.K. op. Hij deelde mede, dat hij, overeenkomstig zijn hiervoor genoemde instructie, onmiddellijk contact had opgenomen met den Franschen Opperbevelhebber en dezen om hulp had gevraagd. Generaal Gamelin had hem medegedeeld: a. Aan het verzoek om een legerkorps van 4 divisies over zee naar Nederland te zenden voor de verdediging van het hart des lands, kan niet worden voldaan. b. Een regiment infanterie wordt van Duinkerken over zee vervoerd naar Walcheren (zie blz. 189). Een van deze opperofficieren zou een dergelijke missie naar Berlijn hebben ontvangen, indien van geallieerde zijde agressie was gepleegd. 2) Het is de memorie voor Hr. Ms. Gezant te Brussel, die als document Nr. 19 in het 5e Duitsche Witboek voorkomt. 31

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1940 | | pagina 51