verschillende bruggen in die stad ter vernieling te doen voorbereiden. Tevens werd I L.K., dat reeds gedeeltelijk in opmarsch was naar Rotterdam, opgedragen, een pantserafweer- front te vormen ter bescherming van de Residentie. Alles bijeengenomen werd bij het A.H.K. de toestand in den nacht 12/13 Mei reeds somber ingezien. Zoowel aan de Grebbe als langs de as MoerdijkRotterdam was het gevaar dreigend en bovendien vreesde men een overtocht van Friesland naar Noord- Holland. 13 Mei. Alvorens den loop der krijgsverrichtingen op dezen dag nader te beschrijven, is het gewenscht na te gaan, wat zich intusschen in den kring der Regeering afspeelde. H.M. de Koningin en de Prinselijke Familie, die zich bij het uitbreken van den oorlog op het „Huis ten Bosch" bevonden, hadden zich reeds op den eersten oorlogsdag, 11.30, naar het Paleis „Noordeinde" begeven. Dit Paleis werd bewaakt door de Reserve- Grenscompagnie Grenadiers, welke ook reeds met de bewaking van het „Huis ten Bosch" belast was geweest. Reeds op 10 Mei vertrokken de Ministers van Buitenlandsche Zaken en van Koloniën, per vliegtuig, naar Londen (en Parijs) om het noodige contact op te nemen met de Regee ringen van Engeland en Frankrijk, welke landen thans onze bondgenooten waren geworden. De overige leden van het Kabinet bleven gedurende de oorlogsdagen vrijwel permanent bijeen in het gebouw van het Departement van Economische Zaken aan het Bezuiden hout. Daar het zich spoedig liet aanzien, dat de strijd niet lang kon worden volgehouden, nam het Kabinet op Zaterdag 11 Mei 1940 het besluit, H.M. de Koningin te adviseeren, maatregelen te nemen, teneinde de Residentie te verlaten en zich, indien mogelijk, naar Zeeuwsch-Vlaanderen, of anders naar Engeland te begeven. Over wat het Kabinet te doen stond, indien de vijand verder mocht opdringen, was nog geen beslissing genomen. Een bespreking dienaangaande in den avond van den 12 den Mei tusschen de Ministers,die op dat oogenblik in het gebouw van Economische Zaken aanwezig waren, leidde tot geen positief resultaat. De gedachte, dat het geheele Kabinet als zoodanig te zamen met H.M. zich naar elders zou moeten verplaatsen, werd op dit oogenblik nog niet algemeen aan vaard. Deze bespreking heeft echter het voordeel opgeleverd, dat deze gedachte nadien een behoorlijke plaats in de overwegingen kreeg. Het hierboven geschetste ongunstige verloop onzer krijgsverrichtingen gaf den O.L.Z. aanleiding, om in den nacht, te ongeveer 3.30, den Minister van Defensie mondeling te rapporteeren, dat de toestand kritiek begon te worden. Bij dat gesprek waren tegenwoordig de Vice-President van den Raad van State, de Directeur van het Kabinet der Koningin, de Chef van den Staf der Landmacht van het A.H.K. en een Adjudant van H.M. de Koningin. De Minister van Defensie was van oordeel, dat H.M. en de Ministers het land moesten verlaten, teneinde niet in 's vijands handen te vallen. Dit toch zou, met het oog op de internationale positie van het Koninkrijk, alsmede in verband met het bestuur van onze overzeesche gebiedsdeelen, ongewenscht zijn. Tegen het advies van den Minister van Defensie was de meerderheid der aanwezigen echter van meening, dat in dezen nog geen beslissing behoefde te worden genomen. Na afloop van deze vergadering verzocht de Minister van Defensie aan den Adjudant van H.M. de Koningin aan Hoogstdezelve het standpunt van den Minister van Defensie te willen kenbaar maken. Te circa 5 uur vervoegde de Chef van den Marine Staf zich bij den Minister van Defen- 40

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1940 | | pagina 60