lijken Maasoever teruggenomen kunnen worden. Berichten omtrent hen waren te Maas tricht niet meer ontvangen. Uit het verschijnen van sterke afdeelingen pantserwagens en artillerie op den Oostelijken Maasoever moest worden geconcludeerd, dat onze weer stand aldaar in het algemeen als geëindigd kon worden beschouwd en onze troepen buiten gevecht gesteld of krijgsgevangen gemaakt waren. Door de nog in geringe sterkte aanwezige troepen, die over geen artillerie, pantserafweer- geschut en mortieren beschikten, kon weerstand van eenige beteekenis niet meer worden geboden. Terwijl een groot aantal vliegtuigen zeer laag boven de stad vloog en met boord- wapenen de nog aanwezige troepen bevuurde, maakte de Duitsche artillerie op den Ooste lijken oever zich gereed de dichtbevolkte stad Maastricht te gaan beschieten. Door de be zetting der overgangen van het Albertkanaal door de Duitsche parachutisten, werd de hiervoren medegedeelde terugtocht naar België niet meer mogelijk geacht, weshalve de capitulatie van Maastricht werd overwogen. Dc kantonnementscommandant (C.-37 R.I.) begaf zich te 8.00 naar de Wilhelminabrug, teneinde met den Duitschen bevelhebber te onderhandelen. De voorwaarden werden aanvaard en de strijd kort daarop gestaakt. Het personeel werd aanvankelijk ter plaatse geconsigneerd en later naar Duitschland afgevoerdl B. HET TERUGTREKKEN DER TROEPEN UIT DE PEEL-RAAMSTELLING EN DE TERUGTOCHT NAAR ZEELAND. De terugtocht der troepen van de Peel-Raamstelling naar hun nieuwe opstellingen, op den Westelijken oever van de Zuid-Willemsvaart, begon op n Mei te 0.00. In den loop van den nacht werden de verschillende onderdeelen in Westelijke richting verplaatst naar het hun ter verdediging toegewezen gedeelte van dit kanaal. De troepen in het vak Weert bleven, zoóals reeds gezegd, ter plaatse. C.-Peeldivisie verplaatste zich van Vught naar Tilburg. In tegenstelling met de Maaslinie en de Peel-Raamstelling, was op den Westelijken oever van de Zuid-Willemsvaart geen stelling voorbereid en waren geen verdedigings maatregelen van eenige beteekenis genomen. Wel waren voorbereidingen getroffen om de bruggen over de Zuid-Willemsvaart en Oost van dit kanaal te vernielen. De Westelijke kanaaldijk bood wel is waar een goede gelegenheid tot ingraven, doch lag over het algemeen lager dan de Oostelijke kanaaldijk. Laatstgenoemde dijk vormde een dooden hoek, waarin geen vuur kon worden gebracht. Opruimingen op den Oostelijken oever, die op vele plaatsen vrij bedekt was, waren niet geschied. De vijand kon dan ook op vele plaatsen ongezien en gedekt de stelling naderen. In den vroegen morgen van den nen Mei was de opstelling langs de Zuid-Willems vaart, zoo goed en zoo kwaad zulks ging, ingenomen en a l'improviste aangevangen met het maken van de noodige opstellingen. De stelling kon niet volledig worden bezet, aan gezien niet alle onderdeelen, zoowel wat personeel als materieel betreft, meer compleet waren. Zoo waren b.v. in het Noordelijke vak Schayk groote deelen van 1-6 R.I. en van 1-3 R.I. bij Mill achtergebleven, waardoor het kanaalgedeelte tusschen Schijndel en Dungen onbezet moest blijven. III-20 R.A. had, door het gemis aan bespanningen, zonder vuur monden terug moeten trekken. II-20 R.A. was door het ontbreken van kardoezen en ontste kingsmiddelen niet meer in staat artilleriesteun te verleenen. Veel telefoonmaterieel was 61

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1940 | | pagina 81