88 zij een bezetting van vier regimenten infanterie onder den brigadier Kakel Lindeboom. Menno van Coehoorn leidde den aanval op het kasteel; eerst op 22 September, na aankomst van zwaar geschut, pioniers, paarden enz., kwamen de batterijen gereed. Het fort Piccardt werd twee dagen later stormenderhand genomen; den 27sten gaf de bevelhebber Regniac het kasteel over, waar de kolonel Coenrad Willem van Dedem binnentrok met twee regimenten infanterie, het zijne en dat van Aernout van der Meulen. Tegen het einde van November waren het kasteel en de forten „so ver „in staat gebragt, dat se zijn buiten enige insulte en dat men door leggen „van een werk op den berg Courroux, die al de andere commandeert, het „casteel van Hoey inprenabel soude maken". Geld daarvoor was noch bij de Republiek, noch bij den prins-bisschop te verkrijgen. Geldgebrek was mede oorzaak, dat de ingenieurs te Hoei sinds October geen betaling hadden ontvangen. Toch moest geld gevonden worden voor de betaling van toegezegde bijlagen aan de soldaten en voor „secrete kondschappen" ad 5000; aangezien op de legerlasten voor 1694 geen geld meer was te wachten, moesten die voor 1695 inspringen. Een verzoek van den prins bisschop om in plaats van fourage in den aanstaanden winter, zooals in vorige jaren was geschied, geld af te staan tot betaling zijner troepen, namen Hunne Hoog Mogenden in gunstige overweging, mits hij zorg zou dragen voor de oprichting van magazijnen ten dienste van de Republiek. Toen het leger op marsch naar Vlaanderen ging, rukten Brandenburg- sche troepen tot aan de Maas, om daags na de overgave van Hoei naai den Rijn terug te keeren, met uitzondering van 10 bataljons, die te Luik, Hoei en Visé bleven overwinteren; gedurende hun verblijf aan de Maas ontvingen die troepen brood en fourage op kosten van de geallieerden (1). WillemIII had op 30 September het leger bij Rousselaere verlaten, reisde over Mechelen, Luik, Hoei en Nijmegen naar het Loo en keerde op 23 October te 's-Gravenhage terug, waar hij tot 18 November bleef om zich dan naar Engeland te begeven. In de eerste dagen van October betrok het leger de winterkwartieren. De geheele ruiterij en het gros der infanterie moesten in de Zuidelijke Nederlanden overblijven „tensy men „deselve aen den vyand wil ten proye geven, en den stoel des oorlogs „planten in ons eigen ingewanden". De levensmiddelen waren gedurende den zomer tegen matigen prijs verkrijgbaar en de soldaat was in staat zijn eigen brood te bekostigen. Een paard vorderde 11 a 12 stuivers per etmaal. De koning vond goed te bepalen, dat de ruiters fourage uit de magazijnen konden bekomen tegen 5 stuivers in den zomer en 6in den winter; een prijsbepaling door de officieren nog te hoog geacht „dewijle „het proffijt van de somer maanden moet gevonden worden, t' geen de „Ruyter in de winter te cort komt", waarop de prijs tegen 3 stuivers per ration werd gesteld. Het vervoer der fourage kwam ten laste van het Spaansche gouvernement, hetgeen „gans redelijk" was te achten, wijl (1.) Res. R. v. St. 24 November 1694

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1950 | | pagina 102