90
meest alle officieren en bedienden van de artillerie van de legerlasten waren
overgebracht op den staat van oorlog. De Raad van State vertrouwde
met de som te zullen toekomen als de provinciën „ter goeder trouwe
„willen aannemen ieder haar quote daar in metter daad en completelijk
„op te brengen, sonder sig te genoegen (so als veelsints geschied) met het
„betalen der wagendiensten van t' krygsvolk harer repartitie". Voorzeker
mocht de som niet besteed worden aan onvoorziene uitgaven, als „de
„stad Maastricht in t' voorlede jaar in der haast te spijsen is geweest,
„doe men voor een beleg bekommert was, men heeft het geld daar toe
„noodig genomen uit de legerlasten en dergelijke exempelen soude men
„konnen bijbrengen so t' nodig was" (1).
Bij het opmaken der rekeningen van de legerlasten over het loopende
jaar 1694, bleken zij de aangevraagde 3.000.000 met 337.480 te over
schrijden, waarvoor de Raad van State dd. 4 Maart 1695 een suppletoire
petitie in diende van £400.000, met de volgende toelichtingen: „Er is
„een menigte van saken, die de lasten van de eene veldtogt, schoon het
„leger even sterk sij, honderd duysenden doen verschillen van die van
de andere, t' Beleg van steeden, de winst of het verlies van veldslagen,
„opligten van convoyen, excessive dierte van leeftogt, legersiekten en
„hondert andere toevallen doen de beste reekening feilen". Zoo was het
leger voor den afgeloopen veldtocht nauwelijks bijeengetrokken, of de
vijand verscheen met groote macht tusschen Maastricht en Luik, met
uitzicht op een belegering dezer plaatsen. Willem III achtte 't dienten
gevolge noodig om de Brandenburgsche troepen, ruim 16000 man sterk
„ongehouden elders te ageeren als tusschen Rhijn en Maaze, daar het
„Cleefsche geld gangbaar, en het land minder opgegeten is als aan de
„overkant der Maze" deze rivier te doen overgaan, met belofte van
gratis broodlevering. Bedoelde troepen werden vervolgens gehouden
totdat Hoei was veroverd. Zulks geschied zijnde, moesten de bressen in
muren en aardwerken opgemaakt, de magazijnen voorzien en de plaats
in staat van verdediging gebracht worden, anders had de vijand, na het
scheiden van het leger, de stad met weinig moeite ten tweede male over
meesterd. De uitgaven voor Hoei had men onmogelijk kunnen overlaten
aan den prins-bisschop van Luik „die sijn eigen hof- en hoofdstad niet
„had kunnen fortificeren" (2).
Onder de rekeningen kwam een post voor van 231.270 voor tegenover
den vijand verloren ruiters en paarden. Om de bereden troepen in staat
te stellen tot het dragen der onkosten voor het voltallig maken der com
pagnieën tegen het aanstaande voorjaar, kende de Raad van State, even
als in vorige jaren, aan elke compagnie ruiters toe het beloop van 5 paarden
ad 125, aan elke compagnie dragonders van 6 paarden ad 100, samen
£231.270, te betalen uit de legerlasten. Betreffende de infanterie, ver
zocht de Raad aan de bondgenooten om hunne compagnieën „sonder
(1) Res. R. v. St. 26 October 1691.
(2) Zie Aanteekening N° 21.