104
daille. Koning Karel II van Spanje verzuimde niet om Hunne Hoog
Mogenden te bedanken „voor liet geene deselve door haere Generaels
„ende Trouppen hebben gecontribueert tot de reductie van het Gasteel
„van Namen" (1).
Villeroy trok naar Binche. Door de verovering van Namen waren de
grenzen van de Republiek buiten bereik van den vijand geraakt, het be
houd van Luik was verzekerd, een groot leger niet meer noodig. Namen
kreeg een bezetting van 23 bataljons, waarvan die der Republiek onder
bevel van den brigadier Ditlof van Schwerin stonden. De artillerie-
bewaping werd bepaald op 50 halve kartouwen van 24 H12 lange veld
stukken van 12 U12 dito van 6 U2 mortieren van 1000 U steens, 6 van
75 U12 van 50 Ubenevens 12 houwitsers. Menno van Coehoorn,
wien de goede uitslag voor een groot deel te danken was, zag zich bevor
derd tot luitenant-generaal der infanterie en tot ingenieur-generaal, ter
vervanging van Charles du Puy de l'Espinasse, die te Maastricht aan
zijne bij het beleg bekomen wonden was overleden. Van de belegerings
troepen vertrokken de Brandenburgers, Brunswijkers en Hannoveranen,
naarHoei; de overigen marcheerden naar Hal, legerden van 10 tot 22
September te Lennick St. Quentin en te Lembecq, om vervolgens de
winterkwartieren te betrekken. Koning Willem gaf op 24 September het
opperbevel over aan den keurvorst van Beieren. Op 19 October aanvaard
de hij uit 's-Gravenhage de reis naar Engeland, waar hem een geestdrift
volle ontvangst bereid werd (2).
Voor de gekwetste militairen strekten het onderhoud en de verpleging
in de hospitalen zich uit totdat hunne wonden geheeld waren en zij voor
verderen dienst ongeschikt bleken. De Raad van State zond hen dan
naar de betaalsheeren om geappointeerd te worden, onder aanbeveling
dat zij „die luiden niet sullen laaten verloopen, maer van stonden aan
„met behoorlijke alimentatie versien" (3).
Tot de voornaamste zorgen van den Raad van State behoorden de
herstellingen en verbeteringen aan de werken van Namen en Hoei, zoo
mede de recruteering der infanterie en de remonteering van de ruiterij.
Het toezicht op de werkzaamheden was bij luitenant-generaal Menno
van Coehoorn in uistekende handen. Een geregeld afwerken was uit
sluitend afhankelijk van het beschikbaar zijn van fondsen. Voor Namen
kwamen de kosten ten laste van Spanje, voor Hoei van den keurvorst van
Keulen als prins van Luik. De Republiek stond aan de Spaansche regee
ring te Brussel het sluiten van leeningen bij haar onderdanen toe en was
voortduren genoodzaakt om gelden voor te schieten, ten einde staking
van den arbeid te voorkomen. Ongelukkig genoeg was „het credit van de
„Generaliteit seer gekrenkt door verscheyde oorsaken", zoodat zij geen
(1) Res. S.G. 4, 5, 15 September, 18 October, Res. R. v. St. 5 September, Uitg. br. 5 Sep
tember 1695.
(2) Res. S.G. 7 October, Res. R. v. St. 18, 24, 25 November 1695.
(3) Res. R. v. St. 4 October 1695, 1 Februari 1696.