106 „de presente noot scheen te konnen lijden", riep men niet te vergeefs de hulp in van Holland (1). Op grond dat „de duyrte vande Leeftocht, het slechte logement en het „ge breek van stroo en van andere saecken s'Landts Militie, liggende te „Namen seer incommodeerde, en voor groote desertie dede vreesen", vonden Hunne Hoog Mogenden goed om een „douceur" toe te staan van 4 stuivers ter week voor een soldaat, één stuiver daags voor een ruiter, te betalen uit de quote hunner betaalsheeren in de legerlasten. Nader vroeg de Raad van State aan de provinciën om 2 maanden solds voor de 11 Staatsche bataljons te Namen, ter voorkoming van gebrek aan geld „in cas van beleg" (2). Na afloop van den veldtocht in de Spaansche Nederlanden moest de ambassadeur Colyer weder een trouw verslag aan de Porte overbrengen, in hoofdzaak bevattende de gelukkige verovering van Namen, het verlies van Dixmuiden en Deynse, benevens het bombardement van Brussel (3). Sultan Achmet II was op 27 Januari overleden en opgevolgd door zijn neef Mustapha II, zoon van Mohammet IV. In den slag van Lugos in Zevenburgen (21 September) sneuvelde de Duitsclie bevelhebber graaf Frederik van Veterani; de majoor van zijn regiment Steyn Callen- fels geraakte in krijgsgevangenschap en moest te Constantinopel in de „Zeven Torens" als slaaf den grooten heer dienen. De „vrunden en bloedt- „verwanten tegenwoordich noch militerende onder de Trouppes in dienst „van den Staat" verzochten de tusschenkomst van Hunne Hoog Mogenden om hem te bevrijden (4). In Duitschland waren geen belangrijke krijgsgebeurtenissen te ver wachten. De oorlog in de Nederlanden vorderde zooveel troepen en ver slond zooveel geld, dat voor de Franschen aan een krachtig optreden in Duitschland niet viel te denken, terwijl de samenstelling der legers in Duitschland een beletsel vormde om daarvan partij te trekken. Ter voor ziening in den „gevaerlycke toestant vande stadt ende vesting Ments" verzocht de keurvorst-aartsbisschop Frans Anselmus van Ingelheim een subsidie aan Hunne Hoog Mogenden, die wel het behoud van zulk een gewichtige frontierplaats erkenden, echter het gevaar niet groot achtten en trouwens- niet bij machte waren om met geld te helpen. Daarentegen waren Hunne Hoog Mogenden wel bereid om met Engeland een subsidie te verleenen aan den bisschop van Munster, Frederik Christiaan van Plettenberg: het op 18 Maart gesloten tractaat bepaalde het bedrag op 20.000 rijksdaalders per maand, waarvan 16.666-13-4 voor rekening der Republiek, waar tegen de bisschop onder toetreding tot het Groote Verbond, zich verplichtte tot het zenden naar den Rijn van een regiment (1) Res. S.G. 5 Juli, 19, 21 September, 3, 13 October, 12, 21 November, 1, 17 December' Res. R. v. St. 29 November 1695, Res. S.G. 16, 21 Januari 1696. (2) Res. S.G. 28, 31 October 1695, Uitg. br. R. v. St. 30 Januari 1696. (3) Seer. Res. S.G. 5 September 1695. (4) Res. S.G. 14 Juli 1696. Of het verzoek gevolgen heeft gehad, is niet bekend.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1950 | | pagina 120