109
voor de aanritsgelden van de nieuwe wervingen, aangevraagd bij petitie
van 3 November 1093. Ten zeerste viel te klagen over de ,,Luyxe Cavallerije
„en dragonders, die op het platte land waren verlegt" en over de „schade-
„lycke insolentien" van Beiersche troepen in het doortrekken van de
Meierij, 't Scheen wel onmogelijk om gedurende den winter of vroeg in 't
voorjaar „ietwes te ondernemen"; in Maastricht moesten 9 regimenten
marschvaardig blijven om ,.in cas van allarm" te kunnen uitrukken.
Wegens een door koning Willem aan kolonel C. W. van Dedfm, comman
dant van Hoei verleend verlof, moest de hertog van Holstein-Ploen een
kolonel uit het garnizoen Maastricht met de waarneming van het bevel
belasten; aangezien zich aldaar geen kolonel bevond, ouder in rang dan
de kolonels te Hoei, werd de brigadier prins Joachim Frederik van
Holstein-Norburg aangewezen (1).
Gedurende het geheele jaar bleven de landstreken, gelegen tusschen
de strijdende partijen, soms verre daar buiten, onderworpen aan de con
tributie-heffingen, als waarborg tegen plunder- en strooptochten. Deze
strekten zich zoo ver mogelijk uit om daardoor nieuwe bronnen van inkom
sten te scheppen. De Franschen waren daarbij sterk in het voordeel tegen
over de geallieerden, die zich onderling naar vaste afspraken moesten
schikken, hoezeer zij dikwijls daarvan afweken. Zoo brachten de Span
jaarden het kantoor te Ath, voor de contributiën van de prévötés van
Maubeuge, Bavay, Quesnov en Bergen, over naar Brussel, hetgeen vol
gens de conventie van 1691 ongeoorloofd was zonder bewilliging van de
Republiek. De oplichting van het Brandenburgsche contributie-kantoor
te Aken door de Franschen had minder aangename gevolgen voor de drie
landen van Overmaze: de directie wilde het geleden verlies ad 57.000
rijksdaalders verhalen op het Land van Luxemburg, waardoor dit aan
een dubbele heffing zou worden blootgesteld; de Franschen dreigden
uit weerwraak o.a. de contributiën van de drie Landen van Overmaze te
zullen verhoogen met 13.333 rijksdaalders, zoodat de toegebrachte schade
„op een indirecte wyse soude redunderen tot laste vande Ingesetenen
„van het ressort der Generaliteit" (2).
Het kantoor te Maastricht regelde de contributiën in de hertogdommen
Luxemburg en Bouillon, het graafschap Chimay, de prévotés van Poil-
vache, Agimont en het land tusschen Sambre en Maas. Tot de voornaam
ste partijgangers van het loopende jaar behoorden Jean Francois Carré,
later kapitein der dragonders, Coenraad de Vos, wiens tochten zich tot
in Duitsch-Lotharingen uitstrekten, en een zekere Wolff „op ordre van
„Syne Majesteyt uit den dienst van den vyand gedebaucheert, onder
„belofte van een lieutenants-plaats en van eerlijk onderhoud". Aan lief
hebbers geen gebrek: de Luiksche kapitein Jean Papon de la Motte
(1) Res. R. v. St. 7 November, 9, 27, 30 December, Ing. Miss. 10 December, Res. S.G.
21 November, 19 December 1695.
(2) Res. R. v. St. 7 Januari, Res. S.G. 6 Augustus 1695.