114
„mige van welke nog al vrij wat manschap gebreekt". Dit wercl mede
bevestigd door een bericht van de Staten van Friesland, dat volgens hun
monstercommissaris „de militie van den Staat allesins niet in behoor-
„lijcke en complete manschap is te velde getrocken, jae dat vele regimen
ten en compagniën seer incompleet en van slechte manschap voorsien
„sijn 't Viel geenszins te ontkennen, dat de wervingen somtijds op
ongepaste wijze plaats vonden. De majoor Willem van Meurs van het
regiment Saint-Amant, tevens drossaard van Kessel, was door de regenten
der dorpen Lith en Maaren aangeklaagd, dat hij „verscheide ingesetenen
„met geweld heeft doen weghaalen, in syn eige huis gevangen geset,
„aldaar gehouden buiten acces en met sware dreigement gedwongen tot
„het nemen van dienst: hebbende vervolgens groote sommen geldt van
„sommigen afgeperst en andere vervoerd na Sluis in Vlaanderen, Nieu-
„poort en elders". De majoor erkende hij het te 's-Gravenhage gehouden
onderzoek, o.a. dat Johan Hendeik van Beeugel „niet op de saghste
„wijs" tot soldaat was aangenomen; hij kreeg een veroordeeling tot ver
beurte van drie maanden kapiteins-traktement, het verstrekken eener
schadevergoeding van 50 aan den mishandelde voor „het quaad tracte-
„ment, pijn en smart bij denselven geleden", terwijl uit het verbeurde
traktement 100 aan de armen van Lith, 50 aan die van Lithoyen en
evenzooveel aan die van Maaren werden toegewezen (1).
Op 16 Maart trok Menno van Coehooen met 8000 man uit de stelling
tusschen Namen en Dinant om de Fransche magazijnen in Givet zoo
mogelijk te vernietigen. De graaf van Athlone berichtte dienaangaande,
dat Coehooen „a si bien tiré, que tout est en feu, les grand et les petit
„magasins, et je crois qu'il aura achevé eet après diné". Voorts liet Coe
hooen de groote koornmolens nabij Givet in brand steken; ze hadden
„continueel gemalen voor de magazijnen van den Coninck van Vranckrijck"
zoodat aanvulling voortaan uit Sedan en Mezières moest geschieden.
Door den slechten staat, waarin de artillerie-paarden zich bevonden,
was de onderneming bijna verhinderdhet medevoeren van zwaar geschut
was onmogelijk, zoodat het werpen van bommen en gloeiende kogels op
Groot-Givet (Charlemont, aan de overzijde van de Maas) achterwege
moest blijven, terwijl het lichte geschut slechts met behulp van soldaten
en cavalerie-paarden kon voortgetrokken worden. Daarbij kwam, dat het
vervoer van het voetvolk over de Lesse slechts door middel van paarden
kon geschieden, hetgeen gepaard ging met een verlies van 40 ruiters- en
86 dragonderpaarden „doot geschooten of de lenden gebrooken"; wegens
het „rude winter saissoen en quaad weder" verstrekte men 9 stukken
brandewijn van 80 rijksdaalders het stuk aan de militie. De artillerie-
paarden waren tot in October nog in goeden staat; daarna hadden de
aannemers ze te lang in de weide gehouden. Op 19 Maart waren de troepen
(1) R. v. St. Ing. Miss. 18 Februari, 10 Maart, 29 Mei, Res. S.G. 20 Februari, 10 Maart,
Res. R. v. St. 2, 9, 12, 28 Maart, 7, 24, 27 April 1696. De voorganger van kolonel de Saint
Amant, de in 1694 overleden graaf W. A. de Hornes, was heer van Kessel.