117 naar de zeekusten, zoomede die van 10 compagnieën Zwitsers uit Breda naar Brielle en Hellevoetsluis meer dan voldoende. In werkelijkheid hielden de maatregelen des vijands verband met een samenzwering tegen het leven van Willem III en de herstelling van Jacobus II op den Brit- schen troon (1). Men onderscheidde: een „groot complot" onder leiding van James, hertog van Berwick, waarin bijna alle voorname Jacobieten betrokken waren; de deelnemers wilden echter het zwaard pas trekken als Jacobus met een Fransch leger in Engeland was geland en een „klein complot" onder den Schot George Barclay, welker deelnemers den koning op 15 Februari zouden vermoorden, terwijl hij zich naar het park van Richmond ter jacht begaf ('2). Nadat de vastgestelde datum door een toeval moest verzet worden, ontdekte een der samenzweerders het snoode plan aan Hans Willem Bentinck, Jierhog-'van Portland; Barclay ontsnapte, zijne gezellen werden terechtgesteld. Nimmer mocht de koning zich zoo zeer in de volksgunst verheugen als na den mislukten aanslag. Jacobus had het voornemen op 1 Maart te Calais aan boord te gaan om naar Enge land te stevenen, vergezeld van 30 oorlogsschepen en een groot aantal vaartuigen tot vervoer van 3 cavalerie-, 2 dragonder- en 18 infanterie- regimenten. Het plan kwam te laat tot uitvoering en was te vroeg open baar gemaakt (3). De bedreiging van Jacobus vereischte het nemen van tegenmaatregelen. Koning Willem verlangde de overkomst van hertog Ferdinand Willem van Wurtemberg met 20 bataljons; tot huur van schepen bezorgde Hol land een leening van£ 20.000, terwijl de Staten van Zeeland zich belastten met het uitrusten van transportschepen, waaronder te Dantzig gehuurde fluitschepen. Op 20 Maart vertrokken 12 bataljons uit Ostende, de hertog met de 8 andere uit Yeere. Voorts beval de koning „het spoedigen vande „Equipagien en het presseren van alle mogelijke zorgen en ijver, het in „zee brengen van de schepen der respective collegien, en dat deselve zoo „drae eenige in gereetheyt zouden wesen gebracht, successivelyk naar de „vloot op Schoonevelt onder den vice admiraal Callenburgii mogten „werden afgezonden". De luitenant-admiraal Philip van Almonde begaf zich naar Middelburg om op een en ander toezicht te houden. Op grond dat half Maart „de saecken nu t' sedert eenige dagen door het in „zee vallen der gecombineerde zee-macht merckelyck zvn verandert" kon de naar Zeeland en Vlaanderen gezonden militie weder inrukken. Het vertrek der 20 bataljons uit verschillende garnizoenen vereischte eenige troepen verplaatsingen: Breda hield weinig meer over dan het regiment van kolonel E. L. Wilcke, in 1695 uit Dixmuiden, en dat van kolonel C. van Scheltinga, uit Deinze gekomen, beide tot dusverre ongewapend gebleven. Voor de bewezen diensten vereerden de Staten (1) Seer. Res. S.G. 3, 5 Maart 1690. (2) Iade geschiedenis bekend als „Sir George Barclay's Assassination Plot". (3) Res. S.G. 9 Maart 1696.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1950 | | pagina 131