De krijgsverrichtingen in Duitschland hadden weinig te beduiden. Op
'21 Mei trok Choiseul bij Philippsburg over den Rijn naar Waghausel in
Baden, verder in de richting van de geallieerden bij Brettheim in Wurtem-
berg. Prins Louis van Baden, die tijdens den Pranschen opmarsch zijn
hoofdkwartier te Steppach. in Beieren had, kreeg in Juni wel eenige ver
sterkingen van Beiersche en Wurtembergsche troepen, maar de sterkte
bleef beneden die des vijands. De prins lichtte Hunne Hoog Mogenden
in over het gevaar, waarin de zaken aan den Boven-Rijn, inzonderheid
voor de Zwabische en Frankische Iïreitsen bij 't openen van den veldtocht
waren geweest en nog zouden zijn, als de vijand versterking uit Piemont
kon krijgen. Hunne Hoog Mogenden begrepen al te wel de moeilijkheden
om 's prinsen leger voldoende te versterken, vooral door de langzaamheid
waarop alles geschiedde; zij uitten hunne waardeering, dat de prins „soo
„wel in dit als in vorige jaren, met een veel minder getal van militie door
„sijn wijse ende voorsigtige conduite heeft geresisteert aen de vyandt,
„hem in syn magt verre overtreffende ende dat Syn Furstelycke Door-
„luchtigheyt met de Trouppes alleen van de Franckische ende Schwabi-
„sche Creytsen, ende een ofte twee Keyserlijcke regimenten heeft belet,
„dat den vyand zijne desseijnen niet heeft connen uytvoeren"; tot ver-
leenen van ondersteuning waren zij echter niet in staat. Betreffende de
vredesgeruchten kon de prins „sigh verseeckert houden, dat bij Hunne
„Hoog Mogenden nimmer meer in gedagten is gecomen omme toe te
staan, dat Straatsburg aan den vyandt soude blijven"(!). De Keur-
Saksische troepen leverden met die des keizers wel gevechten tegen de
Turken, doch geen beslissende. Sultan Mustapha II, misnoegd over de
geringe ondersteuning van Fransclie zijde, voerde een sleependen krijg,
De ambassadeur Jacobus Colyer oordeelde „vermits de valide en sul
tanes den groten heer naer Adrianopolen waren gevolgt, dat het hoff
„sigh aldaer voortaan soude ophouden ende voor het eyndigen van den
„oorlogh niet weder tot Constantinopolen terug komen om sigh de sen-
„sures der wetgeleerden aldaer niet weder te ontwerpen" (1).
De keurvorsten van de Palts en Trier hadden zich bij Hunne Hoog
Mogenden ernstig te beklagen over den generaal-majoor Ditlof van
Schwerin, wiens troepen op hun terugtocht naar de winterkwartieren
zich aan allerlei buitensporigheden overgaven en, vooral betreffende
Trier, nog wel in een landstreek „qui a eu le malheur de devenir le Theatre
„de la Guerre, depuis le Commencement, et qu'encore alheure qu'il est
„en souffre par la situation des grandissimes incommodités". De ver
deeldheid onder sommige Duitsche vorsten bleek onder meer aan het
volgende. Landgraaf Karel van Hessen-Kassei beweerde, dat zijne troe
pen door die van keurvorst Johan Willem van de Palts „feijtelijck wier-
„den geaggresseert ende geturbeert inde quartieren die van Synne Furste-
„lycke Doorlugtigheijt voor zijn trouppes waren aangewesen"; zich be
roepende op het in 1690 dd. 6 Februari gesloten tractaat, waarbij Hunne
(1) Seer. Res. S.G. 23 Juni, 2 Juli 1696.