127 aan het Duitsche Kijk en erkenning van Willem III als koning van Groot- Brittannië. Evenwel konden Groot-Brittannië en de Republiek in 1696 nog niet tot het besluit komen over „een gemeen antwoort aen den Goningh „van Sweden". Hunne Hoog Mogenden brachten nog tegen November den te 's-Gravenhage aanwezige ministers van de hooge geallieerden onder het oog, dat men de gedachte aan het voortzetten van den oorlog geenszins mocht laten varen „nu een uytterst effort moet werden gedaen om „van den vyandt niet gedwongen te werden tot het aennemen van con- „ditien die voor de gemeene sake van de geallieerden nadeeligh souden „wesen" (1). I. HET NEGENDE JAAR VAN DEN OORLOG (1697). HERWINNING VAN DEYNZE. VERLIES VAN ATH. VREDE VAN RIJSWIJK. De petitie, op 15 October 1696 door den Raad van State aangeboden voor de legerlasten in 1697, behelsde een aanvrage van £3.000.000, op gelijksoortige gronden als de vorige. Als gewoonlijk maakten de meeste provinciën zich niet druk met de afdoening en niet te min moest de Raad voorbereidende maatregelen treffen om het leger in staat te stellen vroeg in t voorjaar te velde te komen. Op voltalligheid van alle compagnieën viel niet te rekenenZeeland en Groningen verzuimden de bereden com pagnieën te voorzien van de gratificatie voor 5 paarden, de infanterie- compagnieën van die voor 8 man (2). De toepassing van „een uytterst effort met de wapenen behoorde tot de onmogelijkheden en men had af te wachten wat de vijand in zijn schild voerde. Naar aanleiding van bij Coehoorn ingekomen berichten, verzocht de veldmaarschalk prins W alrad van Nassau aan den Raad van State om spoedig te voorzien in hetgeen nog ontbrak in Namen „een plaets aan „wiens conservatie het gemeene Lant so seer veel geleegen is". Ter mo gelijke voorkoming van een gevreesd beleg legerden eenige troepen in de nabijheideen geringer aantal dekte Hoei, waarvan het verlies de ge meenschap met Namen in gevaar kon brengen. Tot het opwerpen van retranchementen door Luikenaars stelde de Raad 1000 houweelen, 200 pikhouweelen, 800 ronde-, 200 vierkante beslagen spaden en 100 krui wagens beschikbaar. Te Namen lagen 18 Staatsche regimenten (bataljons; 9 van Holland, 2 van Zeeland, 1 van Utrecht, 4 van Friesland, 2 van Overijssel)de Raad noodigde de provinciën uit ze te voorzien van 2 maan den soldij „niet bij wege van wissel of credit, maar in gereden gelde", waaraan Zeeland en Friesland meermalen herinnerd moesten worden. Het geheele garnizoen, waarover de graaf van Bruay het bevel voerde, (1) Seer. Res. S.Q. 26 Juni. 13 Juli, 21 Augustus, 3, 1 September, 29 October 1696. Zie Aanteekening- N° 28. (2) Res. S.G. 28 Februari, 19 Maart 1697.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1950 | | pagina 141