137
Op '23 September sloten de betrokken mogendheden een overeenkomst,
volgens welke de Franschen het gebied van de Spaansche Nederlanden
zouden ontruimen; in de volgende maand kwam daaraan een begin van
uitvoering. Achtereenvolgens gaven de Franschen over in December:
Kortrijk, Ath, Charleroi en Bergen; in JanuariLaroche, Arlon en Luxem
burg; in Februari: Beaumont, Chimay en Walcourt. De Franschen wilden
Thuin (tusschen Sambre en Maas) pas overgeven na de slechting der
vestingwerken van Dinant. De meeste der genoemde plaatsen ontvingen
Staatsch garnizoen, in afwachting dat de Spaansche regeering daarin
kon voorzien. Op 12 November nam Wii.lkm III, bij gelegenheid van
de aanbieding van de generale petitie en den staat van oorlog voor 1638,
afscheid van Hunne Hoog Mogenden. Zij wenschten den koning geluk
met den gesloten vrede en bedankten hem „voor alle de zorgen, vver en
„arbeydt, die Zvne Majesteijt zonder te ontsien eenige moeijelijkheijt
„off gevaar in desen laatsten oorlogh, ten dienste en tot behoudenisse
„vande gemeene zake en van desen Staat heeft aangewendt, met betuij-
„ginge dat zv naast den Zegen van Godt Almagtigh, de conservatie van
„hare Staat in desen laatsten oorlogh, wederom aan Zvne Majesteijt
„alleenlijck danck weten, ende vrede aansien als een vrucht van Zyn
„arbeijdt". Koning Willem antwoordde betreffende de gesloten vrede,
„dat hy wenschte dat Godt Almagtigh daar over zijnen Zegen wilde geven,
„en deselve laten wesen een vrede niet in zijne toorn maar in zijne gunste,
„en van duyrsaamhevtdat om de vrede te conserveren niet alleen noodich
„was het maecken van vruntschap buyten s' Landts, maar dat het beste
„en seeckerste middel was, sig selffs te stellen in behoorlijck postuvr van
„defensie door het aenhouden van een geproportioneert getal militie,
„en het herstellen vande frontieren, die Godt betert, in seer slegten staat
„waren, zoo als aan de Gedeputeerden vande provinciën bekent was".
Van 's-Gravenhage vertrok de koning naar Engeland. Zijne aanhaling van
„vruntschap buyten s'Landts" kon betrekking hebben op het tractaat,
den 18 den Januari gesloten met den keurvorst van Hannover en den
hertog van Brunswijk-Luneburg (Cell), volgens hetwelk na het sluiten
van den vrede een verdedigend verbond zou tot stand komen, met de
verplichting voor eiken deelnemer om binnen twee maanden na de aan
vrage „trouppes auxiliaires" te leveren: door de Duitsche vorsten 1400
man infanterie, 600 ruiters en dragonders, door de Republiek 2000 man
te voet en 1000 te paard. De uitdrukking „behoorlyck postuyr van de-
„fensie" mocht toepasselijk heeten op een oordeel van de admiraliteit van
de Maas over „het pericul daaraan s'Landts schepen en derzelver officieren
„geexponeert werden door manquement van soldatesque te water",
waarbij het college Hunne Hoog Mogenden opmerkzaam maakte „den
„grooten dienst die dese Landen in voorige oorlogen van de Soldaten de
„Marine getrocken hadden". In November kwam het onderzoek aan de
orde „op wat wijse een getal van ses duysent ofte meerder mariniers in
„dienst van den Staat aangenomen en onderhouden sullenkonnen werden".