142
De Raad van State kon „niet als met kommer aensien, dat de militie
„van den Staat dagelijx verslegt ter oorsaak vande aanhoudende dierte,
„die den soldaat noodsaakt sig te behelpen met slegter voedsel als na
„gewoonteondertusschen dat men siet dat de nabuuren geen kosten
spaaren om de militie, die op de been blijft, te brengen in beter staat als
„in den oorlog". Men had te kiezen tusschen terugroeping der militie
uit de Spaansche Nederlanden of verhooging der soldy, gepaard aan
broodlevering van goede hoedanigheid tegen dragelijke prijzen. Het gevolg
was de petitie van 17 December 1698, waarbij 250.000 gevraagd werd
voor een drieledig doel
a: uitkeering eener wekelijksche toelage van 8 stuivers per hoofd in
de Spaansche Nederlanden, van 4 stuivers in de generaliteits-vestingen,
van 2 stuivers in de overige garnizoenen;
b: afbetaling van geleverde kleeding aan de subsidie-troepen en som
mige korpsen, welke bij de in 1698 volbrachte cassatie was gestaakt
c: vergoeding aan den keurvorst van Brandenburg voor onbetaald
gebleven maandelijksche termijnen van 25.000, beloofd bij tractaat
van 23 December 1690, toen men na den ongelukkigen veldslag van
Pleurus „desselfs troepen soo hogelijk van noode had aan den
„Maaskant", waarvan de betaling wegens gemis van de contributiën
sedert den vrede was opgehouden (1). De aangevraagde som was
voor het doel veel te gering; een supplementoire petitie van 22 Januari
1699 tot 300.000 moest daarin voorzien.
Ook voor duurte-toeslag en de kleeding was meer geld noodig, waarvoor
op 7 April 1699 een petitie van 100.000 werd ingediend. Op de petitie
van 17 December 1698 was midden 1699 door Gelderland een deel, door
Utrecht, Overijssel, Groningen en Drente nog geen penning gestort. Aan
het hoofd der wanbetalers prijkt Groningen. Holland verlangde dwang
maatregelen door het weren van gedeputeerden uit alle collegien, zoolang
de Staten van Groningen in gebreke bleven; Hunne Hoog Mogenden
waren huiverig om daaraan te voldoen, trouwens de oorzaak lag voor
een groot deel aan de tweespalt tusschen Stad en Ommelanden, welke
in de laatste jaren der 17e eeivw hoogtij vierde (2).
Gelijk de Republiek, streefde ook Groot-Brittannië naar bezuiniging
op militair gebied. De in 1689 overgenomen Staatsche troepen kwamen
weder ter beschikking van de Republiek, als in 1697: de ordinaris
regimenten cavalerie en infanterie, waaronder 6 regimenten Schotten;
in 1698, het regiment garde-dragonders, waartegen van de Schotten
1 regiment en 2 compagnieën van elk der 5 andere regimenten werden
afgedankt; in 1699: de gardes du corps, de gardes te paard en te voet,,
tegen afdanking van 2 regimenten Schotten. De garde-korpsen, die met
eer en roem onder de Britsche vanen hadden gediend, keerden zonder
(1) Zie bladzijde 30.
(2) Res. S.G. 6 September 1698, Seer. Res. H. 31 Januari, Res. S.G. 6 April, 13 Juli,.
19 December, Res. R. v. St. 7 April, 29 Juli, 24 Augustus 1699, Res. S.G. 16 Januari 1700.