145 burg-Ansbach, Hessen-Darmstadt, Brunswijk-Wolfenbuttel, Baden- Dur- lach, en den koning van Denemarken als hertog van Holstein-Glückstadt. Aan hunne zijde schaarde zich paus Clemens XI, de opvolger van Inno- centius XII; hij verzette zich mede tegen de voorgenomen verheffing van den keurvorst van Brandenburg tot de koninklijke waardigheid, welke krachtens goddelijke wetten alleen door den Heiligen Stoel kon verleend worden. In 1699 hadden de Franschen nog niet voldaan aan de vredesbepalingen ten opzichte van de ontruiming der stad Breisach en het slechten der verdedigingswerken van Huningen. Werden hunne eigen belangen ge schaad, dan wisten ze spoedig in te grijpen. Zoo dreigde Lodewijk XIV keurvorst Johan Willem van de Palts met militaire executie zijner lan den, indien niet binnen een bepaalden tijd de eerste termijn was betaald eener jaarlijksche uitkeering aan hertogin Elisabeth, echtgenoote van Filips van Orleans, als dochter van Kabel Lodewijk, den laatsten paltsgraaf van een uitgestorven tak, een uitkeering waartoe de keurvorst verplicht was bij zijne herstelling in het bezit van de Palts. Zijne sinds 1689 door de Franschen ontmantelde en uitgeplunderde residentie Mann heim liet de keurvorst op nieuw bevestigen naar de door Menno van Coehoorn uitgewerkte plannen (1). Volgens het in 1691 door den rijkshofraad te Weenen op partijdige wijze uitgelegde erfopvolgingsrecht in het graafschap Bentheim, zou de tot het katholicisme bekeerde graaf Ernst Willem bij overlijden niet worden opgevolgd door zijn protestantschen zoon Ernst, doch door zijn katholieken neef Arnold Maurits Willem van Bentheim-Steinfurt, wiens goed Steinfurt op Ernst zou overgaan (2). Bij overlijden van Ernst Willem (26 Augustus 1693) faalden alle pogingen van Groot- Brittannië en de Republiek tot herziening van de uitspraak; keizer Leo pold beleende den neef met het nedergraafschap Bentheim en droeg de zorgen eener richtige nakoming aan de directeuren der Westfaalsche kreits op, zijnde de keurvorsten van Brandenburg, de Palts en de bisschop van Munster. Eerstgenoemde verontschuldigde zich; mitsdien namen op 5 Augustus 1699 ruim 500 ruiters en 225 infanteristen van de beide andere directeuren het nedergraafschap in bezit en dwongen een klein detache ment Staatsche troepen tot ontruiming van het ambt Nieuwenhuis, welk detachement was achtergelaten door majoor Hendrik van Marckel op zijn marsch met twee compagnieën naar het aan koning Willem toebe- hoorende graafschap Lingen, uit overweging „dat het bekent ende incon- „testabel is dat het ampt Nieuwenhuys met de appendent en dependenten „van dien van alle oude tijden is geweest een leen vande provincie van „Overijssel, dat de lieeren Staten van die provincie dat haar recht hebben „gecedeert ende overgegeven aan hoochstgedachte Syne Majesteyt ende (1) Seer. Res. S.G. 29 April 1699. Mannheim kwam pas in 1803 onder Baden. (2) Zie deel V bladzijde 248. VII 10

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1950 | | pagina 159