146 „dat feuo hoochgemelte provincie als meer hoochstgedachte Syne Maje- „steyt van immemoriale tijden syn geweest in de volkomen ende geruste „possessie van het voorschreve Leen van Nieuwenhuys, waeronder het „Nedergraeffschap Bentheim volgens hare sustenue gehoort, soo als „Syne Majesteyt insgelycx in possessie is". De handeling diende uit sluitend als protest en had geen gevolgen: trouwens andere, belangrijkere zaken traden op den voorgrond. In 1701 werd de opvolging onherroepelijk ten voordeele van Aknold Maurits Willem beslist; zijn geslacht stierf in 1803 uit, waarna zoowel Bentheim als Steinfurt aan een afstammeling van graaf Ernst ten deel vielen (1). De twist tusschen twee vorsten dreigde tot een oorlog „dewelcke niet „in de beginne gesteuyt werdende, bequaem sal wesen om binnen korten het gantsche Noorden ende het grootste gedeelte van de Ghristenheyt „te embraseren". Hertog Frederik IV van Holstein-Gottorf liet de door de Denen geslechte werken, met name de Holmerschans met Zweed- sche hulp weder, opbouwen, hetgeen koning Frederik IY van Denemarken hertog van Holstein-Glückstadt en graaf van Oldenburg niet kon dulden (2) Te nauwernood zijn vader opgevolgd, wenschte de koning de souvereini- teit over Sleeswij k te herstellen, waarbij hij rekenen mocht op medewer king van Brandenburg, Wolfenbuttel en Hessen-Kassei; zijn naamgenoot de hertog vond steun bij Zweden, Hannover en Cell. Onderwijl de Zweden en Denen zich ten strijde uitrustten, meenden koning Willem en de Be- publiek „alle mogelycke devoiren te moeten aenwenden om nieuwe onlusten „en verwijderingen voor te komen"; overeenkomstig vorige gelegenheden besloten zij zich „tegen den aggresseur te declareren ende de geattacqueer- „de partije bijstant te doen". Zij verklaarden aan het verzoek van den hertog om bemiddeling te zullen voldoen, onder voorwaarde van schorsing der herstellingswerken en vertrek van Zweedsche troepen uit Holstein, en vaardigden Johan van Haersolte, heer van Croneburg, af als extra- ordinaris gelastigde naar het congres te Pinnenberg (nabij Altona), waaraan de koning van Denemarken niet verkoos deel te nemen „als „naer het raseren vande bewuste forten". Het in Mei 1698 te 's-Gravenhage gesloten verbond tusschen Groot-Brittannië, Zweden en de Bepubliek „tot mutuele defensie en conservatie van de gemeene rust" onderging in 1700 uitbreiding met „eenige separate ende secrete articulen", waarbij tot handhaving van het Altonasche verdrag elke mogendheid verplicht was tot de levering van 6000des gevorderd 10.000 man. De Bepu bliek verkeerde op goeden voet zoowel met Zweden als met Denemarken. Nog onlangs had zij aan hertog Ferdinand Willem, generaal in Staat- (1) Res. S.G. 26 Januari, 5 Februari 1691, 12, 21 April 1696, Seer. Res. S.G. 17 Augustus 1699. De 2 compagnieën van majoor Van Marckel namen mede: 300 Ï6 buskruit, 2 tonnetjes musketlood, 1 vaatje met 40 gevulde handgranaten en eenig lont (S.G. Lias loopende 19 Juli, Res. R. v. St. 12 November 1699). Graaf Ernst van Bentheim was gehuwd met Isabella Justina, vrijvrouw van Batenburg, dochter van graaf Willem Adriaan de Hornes. (2) Zie bladzijde 79 en Aanteekening N° 4 over de verwantschap der vorstelijke personen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1950 | | pagina 160