148 Terwijl de Saksers Eiga insloten beval Frederik van Denemarken aan hertog Ferdinand Willem van Wurtemberg, clie zoowel in zijn dienst als in die van de Eepubliek stond, om de Flolsteinsche schansen aan te tasten. De hertog maakte zich van geheel Holstein meester en wendde zich vervolgens naar Sleeswijk; de Zweedsch-Gottorfsche troepen onder den Holsteinschen generaal Johan Gabriël Bannier bergden zich in de vesting Tonningen, welke weldra te water en land aan een beleg en beschieting bloot stond. Gehoor gevende aan hunne waarschuwing be sloten Groot-Brittannië en de Eepubliek tot het zenden van een gemengd eskader naar de Sont om Denemarken te dwingen de vijandelijkheden te staken. Dergelijk optreden was destijds geenszins een casus belli; wederzijdsche oorlogsverklaringen bleven dan ook achterwege. De vloot kwam onder bevel van George Booke, wiens opdracht inhield om den hertog van Holstein-Gottorf in zijn hertogdom te herstellen, zooals hij het vóór den Deenschen inval had bezeten; het Nederlandsche eskader onder luitenant-admiraal Philip van Almonde bestond uit 12 schepen van oorlog, 3 fregatten, 3 branders en 3 bombardeerschepen, waarop van de landmacht 4 vuurwerkers en 8 bombardiers, belast met het ge reedmaken van „carcassen" bommen gevuld met handgranaten benevens „een goet getal militie" waren ingescheept, bestaande uit 3 offi cieren en 180 man, hoofdzakelijk afkomstig van het regiment van kolonel Tobias Beijnhard (1). Behalve voor een scheepsmacht had de Eepubliek mede zorg te dragen voor een landsecours ten behoeve van keurvorst George Lodewijk van Hannover en „sijnen cosijn den heere hertog George Wilhelm tot Brunswijck Lunenborgh", op grond dat „Denemarcken haer voor vijanden „verclaert hadde"; ingevolge het tractaat van 18 Januari 1697 was de Eepubliek verplicht daarvoor 2000 man te voet en 1000 man te paard ter beschikking te stellen. Samenstelling van het secours. commandant der troepen: generaal-majoor Daniël Wolf van Dopff; onder-bevelhebber: generaal-majoor Nicolaas de Dompré; luitenant-kwartiermeester-generaal: Pieter de Mongy. krijgscommissarisErnst Pesters, pensionaris van Maastricht, ge durende „de uitlandigheid" belast met de geldelijke en administrative zaken. cavalerie: regiment karabiniers van Arnold Joost van Keppel, graaf van Albemarle onder kolonel-commandant Assuerus van Appel- thorn; hetwelk moest dienst doen als dragonders; regiment van Nicolaas de Dompré; sergeant-majoor Joachim de Champagne; regiment van brigadier graaf Frederik Ulrich van Oost-Friesland; sergeant-majoor Frans Minne van Eminga; (1) Seer. Res. S.G. 15, 25 Maart ,25, 28 Mei, Res. S.G. 5 April, 17, 22 Mei, Res. R. v. St. 7 April 1700. Zie Aanteekening- N° 34.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1950 | | pagina 162